-
1 laisser
laisser [lessee]3 laten ⇒ laten houden, nalaten, overlaten5 nalaten♦voorbeelden:laisser faire qn. • iemand zijn gang laten gaanlaisser faire, laisser courir • de zaken op hun beloop latenlaisser venir • afwachtenlaisser qn. (tranquille) • iemand met rust latenlaisser qn. à la porte • iemand bij de deur laten staanlaisser qc. de côté • iets weglaten, ergens niet op ingaan, iets laten rustenlaissez • doe geen moeite, maak je geen zorgenil m'a laissé à entendre • hij heeft mij te verstaan gegevenlaisser à désirer • te wensen overlatenlaisser à penser • te denken geven♦voorbeelden:se laisser aller aux larmes • de tranen de vrije loop latense laisser aller à sourire • zich tot een glimlach laten verleidenvin qui se laisse boire • drinkbare wijnje me suis laissé dire • ik meen gehoord te hebbense laisser faire • geen weerstand bieden, met zich laten sollense laisser vivre • zich laten leven, geleefd wordenv1) laten2) achterlaten3) nalaten4) verliezen5) [iemand] laten zitten -
2 léguer
-
3 empêcher
empêcher [ãpesĵee]1 verhinderen ⇒ beletten, weerhouden (van), tegenhouden♦voorbeelden:1 qui m'en empêchera? • wie zal mij dat verhinderen?le bruit l'empêche de dormir • door het lawaai kan hij niet slapen♦voorbeelden:1. vverhinderen, beletten2. s'empêcher (de)v -
4 marquer
marquer [maarkee]1 markant zijn ⇒ markeren, indruk maken♦voorbeelden:1 événements qui marquent • bijzondere, belangrijke gebeurtenissenil marque plus que son âge • hij ziet er ouder uit dan hij isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 markeren ⇒ aanduiden, aangeven, aanwijzen, merken3 blijk geven van ⇒ doen uitkomen, tonen4 een stempel drukken op ⇒ indruk maken op, tekenen, kenmerken♦voorbeelden:1 marquer d' une croix • een kruisje zetten bij, opmarquer d' une étiquette • een etiket plakken opmarquer d' un numéro • nummerenêtre marqué au coin de • getuigen vanv1) markant zijn, indruk maken (op)3) eruitzien5) markeren, aanwijzen6) noteren8) brandmerken9) scoren10) dekken [sport] -
5 faute
faute [foot]〈v.〉1 vergrijp ⇒ fout, overtreding2 misstap3 fout ⇒ vergissing, onhandigheid4 schuld♦voorbeelden:une faute de français • een fout tegen het Fransfaute de frappe • tikfoutfaute d'orthographe • spelfoutfaute typographique • druk-, zetfoutc'est (de) sa faute • dat is zijn schuldce n'est pas sa faute s'il est petit • hij kan er ook niets aan doen dat hij klein isà qui la faute? • wiens schuld is het?être en faute • schuld hebbense sentir en faute • zich schuldig voelenne pas se faire faute de • niet nalaten om, niet schromenfaute de • bij gebrek aansans faute • zonder mankerenf1) fout, overtreding2) vergissing3) schuld -
6 héritage
-
7 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
8 négliger
négliger [neegliezĵee]〈 werkwoord〉2 verzuimen ⇒ nalaten, vergeten♦voorbeelden:v1) verwaarlozen2) verzuimen3) negeren -
9 retenir
retenir [rətnier, rtənier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tegenhouden ⇒ achter-, weer-, op-, in-, afhouden2 inhouden ⇒ onderdrukken, bedwingen♦voorbeelden:je ne vous retiens plus • ik houd u niet langer opretenir qn. à dîner • iemand vragen om te blijven eten♦voorbeelden:v2) tegenhouden3) achterhouden4) inhouden5) onthouden6) samenhouden7) reserveren -
10 transmission
transmission [trãsmiesjõ]〈v.〉♦voorbeelden:→ courroief1) overdracht2) uitzending3) erfelijkheid4) besmetting -
11 laisser en héritage
laisser en héritage -
12 ne pas laisser de
ne pas laisser de -
13 ne pas pouvoir se retenir de
ne pas pouvoir se retenir de 〈+ onbepaalde wijs〉Dictionnaire français-néerlandais > ne pas pouvoir se retenir de
-
14 ne pas se faire faute de
ne pas se faire faute deniet nalaten om, niet schromenDictionnaire français-néerlandais > ne pas se faire faute de
См. также в других словарях:
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Nachlassen — 1. Er lässt net nauch und wenn s Rad rumging. (Ulm.) 2. Ich lasse nicht nach und wenn sie Saft geben, sagt Bock in Münsterberg. Dies Sprichwort ist neuen Ursprungs und bezieht sich auf die beharrlichen Bestrebungen des Seminardirectors Bock in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon