-
1 echt
echt1〈de〉 〈 formeel〉♦voorbeelden:————————echt21 [zuiver, onvervalst] 〈 werkelijk, geen imitatie〉 real ⇒ genuine, 〈 handtekening, document〉 authentic, 〈 waarlijk〉 true, 〈 waarlijk〉 actual3 [wettig] legitimate♦voorbeelden:1 echt gevoel/medelijden • genuine feelings/compassionecht goud • real/genuine goldeen echte vriend • a true/real friendvoor echt erkennen/verklaren • authenticatehet zag er helemaal (als) echt uit • it looked completely genuinehet is nog niet de echte zomer • it's not really summer yetdat is nog niet het echte • it's not the real thingII 〈 bijwoord〉2 [inderdaad de genoemde hoedanigheid bezittend] real, genuine(ly)♦voorbeelden:echt (waar)! • honest!dat is echt iets voor hem • 〈 typisch voor hem〉 that's him all over; 〈 daar houdt hij van〉 that's just his cup of teaik heb het echt niet gedaan • I honestly didn't do ithet klinkt echt • it rings true -
2 huwelijk
1 [echtverbintenis] marriage♦voorbeelden:gemengd huwelijk • mixed marriageeen gemengd huwelijk aangaan • intermarryeen verkeerd/ongeschikt huwelijk (aangaan) • (make) a bad matcheen wettig huwelijk • a lawful marriageeen huwelijk (kerkelijk) afkondigen • publish the bannseen huwelijk inzegenen • perform a marriage serviceeen huwelijk sluiten/aangaan met • get married tohuwelijk bij volmacht/met de handschoen • marriage by proxyeen kind, buiten huwelijk geboren • a child born out of wedlockzijn huwelijk met • his marriage toeen meisje ten huwelijk vragen • propose to a girleen huwelijk uit liefde/uit berekening • a love match, a marriage of convenienceeen kerkelijk huwelijk • a church weddingeen huwelijk voltrekken • perform a marriage service, celebrate a marriagehet huwelijk voltrekken tussen X en Y • marry X and Yzijn huwelijk met • his marriage with -
3 echt
adj. real, genuine, authentic; very, absolute, complete; actual, true--------adv. really, genuinely, authentically; truly--------n. matrimony, wedlock -
4 huwelijk
n. marriage, wedlock, wedding, matrimony -
5 de gewijde band van het huwelijk
de gewijde band van het huwelijkVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de gewijde band van het huwelijk
-
6 de heilige band van het huwelijk
de heilige band van het huwelijkVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de heilige band van het huwelijk
-
7 de huwelijkse staat
de huwelijkse staatthe married/wedded state; 〈 kerkelijk〉 the estate of (holy) matrimonyVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de huwelijkse staat
-
8 gewijd
-
9 heilig
1 [met betrekking tot God/Christus/personen] holy♦voorbeelden:iemand heilig verklaren • canonize someone〈 figuurlijk〉 hij is een boef, maar nog heilig bij zijn broer vergeleken • he is a crook, but a saint compared with his brotherhet Heilige Land • the Holy Landde heilige Mis • Holy Massde heilige stad • the Holy Cityde zondag heilig houden • observe the Lord's Dayhet heilige der heiligen • the holy of holiesII 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉♦voorbeelden:een heilig ontzag voor iemand hebben • stand in great awe of someonede nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heilig • she cherished the memory of her motherhem is niets heilig • nothing is sacred to him3 heilige eerbied • great/profound respecthet is mij heilige ernst • I am dead(ly) seriousik was in de heilige overtuiging dat zij nog leefde • I was firmly convinced that she was still alivehet is de heilige waarheid • it is gospel truthiets heilig beloven • promise something solemnlyik heb het me heilig voorgenomen (om …) • I am firmly determined (to …)je kunt er heilig van op aan • you can be dead sure (of that) -
10 in de echt verbonden worden
in de echt verbonden wordenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in de echt verbonden worden
-
11 in het huwelijk treden met
in het huwelijk treden metVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > in het huwelijk treden met
-
12 staat
1 [toestand] state, condition ⇒ status2 [mogelijkheid, gelegenheid] condition4 [bestuurscollege] council, board6 [beeldende kunst] [stadium] state♦voorbeelden:in staat van beschuldiging stellen • indictstaat van oorlog • state of warstaat van verval • dilapidationburgerlijke staat • marital statusin gezegende staat zijn • be in the family wayin goede staat verkeren • be in good conditionin kennelijke staat verkeren/zijn • be befuddled (with drink), be under the influencein prima staat van onderhoud • in an excellent state of repairniet tot werken in staat wegens ziekte • incapable of working through illnessin staat zijn te betalen • be able to payhij is niet in staat iemand te bedriegen • he's incapable of cheating someonetot alles in staat zijn • be capable of anythingiemand in staat stellen (om) te … • enable someone to …weer in staat zijn te werken • be able to resume workhet bos is eigendom van de staat • the forest is owned by the statede Staten-Generaal • the States-Generalde Provinciale Staten • the Provincial Councileen staat (van dienst) bijhouden • keep a record (of service)een staat van ontvangsten en uitgaven opmaken • make up a statement of income and expenditure¶ Raad van State • Council of State, ±Privy Councilstaat maken op • rely/depend onop het weer is geen staat te maken • there's no trusting the weather
См. также в других словарях:
Matrimony — Mat ri*mo*ny, n. [OE. matrimoine, through Old French, fr. L. matrimonium, fr. mater mother. See {Mother}.] 1. The union of man and woman as husband and wife; the nuptial state; marriage; wedlock. [1913 Webster] If either of you know any… … The Collaborative International Dictionary of English
matrimony — I noun alliance, cohabitation, conjugality, connubiality, consortium, espousal, espousement, joining, marriage, marriage tie, married life, married state, married status, match, mating, matrimonium, nuptial bond, nuptial state, nuptial tie,… … Law dictionary
matrimony — c.1300, from O.Fr. matremoine matrimony, marriage and directly from L. matrimonium wedlock, marriage, from matrem (nom. mater) mother (see MOTHER (Cf. mother) (n.1)) + monium, suffix signifying action, state, condition … Etymology dictionary
matrimony — *marriage, wedlock, wedding, nuptial, espousal … New Dictionary of Synonyms
matrimony — [n] being joined in marriage alliance, bells*, conjugality, connubiality, marital rites, marriage, match, nuptials, shotgun wedding*, union, wedding, wedding bells*, wedding ceremony, wedlock; concept 297 Ant. divorce … New thesaurus
matrimony — ► NOUN ▪ the state or ceremony of being married. DERIVATIVES matrimonial adjective. ORIGIN Latin matrimonium, from mater mother … English terms dictionary
matrimony — [ma′trə mō΄nē] n. pl. matrimonies [ME matrimonye < OFr matrimoine < L matrimonium < mater (gen. matris), MOTHER1] 1. the act, rite, or sacrament of marriage 2. the state of being husband and wife 3. married life … English World dictionary
matrimony — marriage, matrimony, wedlock, wedding, nuptial, espousal are comparable though not always synonymous because they all refer directly or indirectly to acts by which a man and woman become husband and. wife or to the state of being husband and wife … New Dictionary of Synonyms
matrimony — Synonyms and related words: a world without end bargain, alliance, baptism, bed, bond of matrimony, bridebed, cohabitation, confirmation, conjugal bond, conjugal knot, coverture, extreme unction, holy matrimony, holy orders, holy wedlock,… … Moby Thesaurus
matrimony — [[t]mæ̱trɪməni, AM moʊni[/t]] N UNCOUNT Matrimony is marriage. [FORMAL] ...the bonds of matrimony. ...holy matrimony … English dictionary
matrimony — n. the state of matrimony * * * [ mætrɪmənɪ] the state of matrimony … Combinatory dictionary