-
1 trouwen
v. marry, make a match, mate, pair off, give in marriage, marry off, wed -
2 huwelijk
1 [echtverbintenis] marriage♦voorbeelden:gemengd huwelijk • mixed marriageeen gemengd huwelijk aangaan • intermarryeen verkeerd/ongeschikt huwelijk (aangaan) • (make) a bad matcheen wettig huwelijk • a lawful marriageeen huwelijk (kerkelijk) afkondigen • publish the bannseen huwelijk inzegenen • perform a marriage serviceeen huwelijk sluiten/aangaan met • get married tohuwelijk bij volmacht/met de handschoen • marriage by proxyeen kind, buiten huwelijk geboren • a child born out of wedlockzijn huwelijk met • his marriage toeen meisje ten huwelijk vragen • propose to a girleen huwelijk uit liefde/uit berekening • a love match, a marriage of convenienceeen kerkelijk huwelijk • a church weddingeen huwelijk voltrekken • perform a marriage service, celebrate a marriagehet huwelijk voltrekken tussen X en Y • marry X and Yzijn huwelijk met • his marriage with -
3 aan de man brengen
v. marry off, settle down, push -
4 engagement
n. engagement, commitment, obligation; promise to marry -
5 hertrouwen
v. remarry, marry again, wed another time -
6 huwen
v. marry, wed, espouse -
7 in de echt verbinden
v. marry, mate, wed -
8 paren
v. pair, couple, mate, match, marry, wed -
9 tot vrouw nemen
v. marry -
10 uithuwelijken
v. marry -
11 adel
2 [edele aard] nobility♦voorbeelden:1 hij is van adel • he is a peer, he belongs to the nobilitymet iemand van adel trouwen • marry into the nobility -
12 beneden zijn stand trouwen
beneden zijn stand trouwenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > beneden zijn stand trouwen
-
13 bij volmacht huwen
bij volmacht huwenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bij volmacht huwen
-
14 boven zijn stand trouwen
boven zijn stand trouwenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > boven zijn stand trouwen
-
15 boven
boven1〈 bijwoord〉3 [op de hoogst gelegen plaats] on top4 [aan de oppervlakte] up5 [in het voorafgaande] above6 [aan de winnende hand] on top ⇒ at the top/head♦voorbeelden:1 deze kant/dit boven! • this side/end up!boven was het uitzicht fantastisch • the view from above/ 〈 op hoogste punt〉 at the top was magnificentde weg naar boven • the way upnaar boven afronden • round upkom maar boven • come on upwoon je boven of beneden? • do you live upstairs or down(stairs)?ik kom net van boven • I've just come downstairshet gaat elke beschrijving te boven • it defies all descriptiontot boven aan toe • to the (very) topde vierde regel van boven • the fourth line from the tophij zat van boven tot beneden onder de modder • he was covered with mud from head to toevan boven af voorschrijven • prescribe from aboveals boven • as (stated) abovezoals boven gezegd/aangehaald • as mentioned above/earlier (on)7 boven aan de lijst staan • be at the top/head of the listboven op elkaar stapelen • pile one on top of the other————————boven2〈 voorzetsel〉6 [stroomopwaarts; ten noorden van] above♦voorbeelden:uitsteken boven • rise abovede flat boven ons • the flat overheadboven zijn stand trouwen • marry above oneselfer gaat niets boven Belgische friet • there's nothing like Belgian chipsuitmunten boven • excelveiligheid boven alles • safety firstkinderen boven de drie jaar • children over threeboven zijn stand leven • live beyond one's meansboven alle twijfel • beyond (a/all) doubthij is boven alle verdenking/kritiek verheven • he is above all suspicion/criticismtien graden boven het vriespunt • ten degrees above freezing pointboven de tien seconden blijven • not get under ten seconds5 hij verdient nog wel duizend gulden boven zijn maandsalaris • he earns as much as a thousand guilders on top of his monthly salaryBonn ligt boven Lobith • Bonn is above Lobith -
16 doorschemeren
♦voorbeelden: -
17 handschoen
1 glove♦voorbeelden:iemand met zijden/fluwelen handschoenen aanpakken • handle someone with kid/velvet gloves〈 figuurlijk〉 de handschoen opnemen • take up the gauntlet, accept the challenge〈 figuurlijk〉 iemand de handschoen toewerpen • throw/fling down the gauntlet -
18 hertrouwen
-
19 het huwelijk voltrekken tussen X en Y
het huwelijk voltrekken tussen X en YVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het huwelijk voltrekken tussen X en Y
-
20 hij liet doorschemeren dat hij trouwplannen had
hij liet doorschemeren dat hij trouwplannen hadVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij liet doorschemeren dat hij trouwplannen had
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Marry U — Single by Super Junior from the album Don t Don Released September 20, 2007 … Wikipedia
Marry Me — may refer to: Marry Me (album), by St. Vincent Marry Me (novel), by John Updike Marry Me (song), by Train edit] See also Come Marry Me , a song by Miss Platnum (feat. Peter Fox) Marry Me a Little (disambiguation) This disamb … Wikipedia
Marry — Mar ry, v. t. [imp. & p. p. {Married}; p. pr. & vb. n. {Marrying}.] [OE. marien, F. marier, L. maritare, fr. maritus husband, fr. mas, maris, a male. See {Male}, and cf. {Maritral}.] 1. To unite in wedlock or matrimony; to perform the ceremony of … The Collaborative International Dictionary of English
marry — ► VERB (marries, married) 1) take as one s wife or husband in marriage. 2) join (two people) in marriage. 3) (marry into) become a member of (a family) by marriage. 4) join together; combine harmoniously. ● … English terms dictionary
Marry — Mar ry, v. i. To enter into the conjugal or connubial state; to take a husband or a wife. [1913 Webster] I will, therefore, that the younger women marry. 1 Tim. v. 14. [1913 Webster] {Marrying man}, a man disposed to marry. [Colloq.] [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
marry — marry1 [mar′ē] vt. married, marrying [ME marien < OFr marier < L maritare < maritus, a husband, married, prob. < IE base * meri, young wife, akin to * meryo, young man > Sans márya , man, young man, suitor] 1. a) to join as… … English World dictionary
Marry — Mar ry, interj. Indeed! in truth! a term of asseveration said to have been derived from the practice of swearing by the Virgin Mary. [Obs.] Shak. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
marry — index combine (act in concert), connect (join together), join (bring together), unite Burton s Legal Thesaurus … Law dictionary
marry — [v] become husband and wife in legal ceremony ally, associate, become one, bond, catch*, combine, conjoin, conjugate, contract, couple, drop anchor*, espouse, get hitched*, get married, join, knit, land*, lead to altar, link, match, mate, merge,… … New thesaurus
marry — mar|ry W2S1 [ˈmæri] v past tense and past participle married present participle marrying third person singular marries [Date: 1200 1300; : French; Origin: marier, from Latin maritare, from maritus husband ] 1.) [I and T] if you marry someone, you … Dictionary of contemporary English
marry */*/*/ — UK [ˈmærɪ] / US [ˈmerɪ] verb Word forms marry : present tense I/you/we/they marry he/she/it marries present participle marrying past tense married past participle married Get it right: marry: Don t use the preposition with after get married or be … English dictionary