-
1 ablassen
ablassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (over)laten ⇒ verkopen, overdoen♦voorbeelden:4 jemandem eine Ware billig ablassen • iemand een waar goedkoop laten, verkopen -
2 abziehen
abziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken5 aftappen, uit-, overhevelen7 wetten, slijpen♦voorbeelden:den Rauch abziehen • de rook afzuigenden Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekkenden Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekkenden Teich abziehen • de vijver laten leeglopenTomaten abziehen • tomaten (af)pellen5 Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken -
3 ausfließen
ausfließen1 uit-, weglopen, uitstromen♦voorbeelden:1 die Farbe fließt aus • de kleur vloeit uit, vervloeitausfließendes Öl • weglopende olie -
4 auslaufen
auslaufen1 uit-, weg-, leeglopen4 aflopen, ten einde lopen, eindigen♦voorbeelden:böse auslaufen • slecht aflopen1 zich door wandelen, lopen ontspannen -
5 den Teich abziehen
-
6 leer
2 〈 figuurlijk〉leeg, nietszeggend ⇒ loos, hol, ijdel♦voorbeelden:1 leer ausgehen • met lege handen vertrekken, niets krijgenleer laufen • (a) leeglopen; 〈 (b) techniek〉 onbelast lopen • 〈 (c) figuurlijk〉onproductief zijn, freewheelen〈 figuurlijk〉 leer sein • leeg, uitgeput zijnleer stehende Wohnungen • leegstaande huizenein Zimmer leer mieten • een ongemeubileerde kamer hurenins Leere gehen • geen gehoor vindenins Leere starren • (doelloos) voor zich uit starenleerer Trost • schrale troost -
7 leer laufen
-
8 leeren
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский