-
1 karaktertrek
-
2 karaktertrek
-
3 karaktertrek
-
4 karaktertrek
I.deCharakterzug mII.deWesenszug m -
5 karaktertrek
n. quality, trait, characteristic -
6 karaktertrek
1) anletsdrag2) karaktärsdrag -
7 karaktertrek
charcteristic -
8 karaktertrek
özellik s -
9 karaktertrek
trait -
10 znacajka
karaktertrek -
11 personality trait
karaktertrek -
12 trait
-
13 onversaagd
♦voorbeelden: -
14 черта характера
ngener. karaktertrek -
15 characteristic
adj. kenmerkend, tekenend, kenschetsend, typisch; karakteristiek--------n. eigenschap; typische eigenschap; karakteristiek; karaktertrekcharacteristic1[ kæriktəristik] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kenmerk ⇒ (kenmerkende) eigenschap, karakteristiek————————characteristic2〈bijvoeglijk naamwoord; characteristically〉1 karakteristiek ⇒ kenmerkend, tekenend♦voorbeelden:1 〈 elektriciteit, wiskunde〉 characteristic curve • karakteristiek 〈 grafische voorstelling van de eigenschappen van een apparaat〉that is characteristic of John • dat is typisch John -
16 mean streak
gemene karaktertrek -
17 dominant
dominant [dommienã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉1 overheersend ⇒ heersend, hoofd-♦voorbeelden:la dominante • de overheersende karaktertrek, kleur, hoofdtrek; 〈 muziek〉hoofdtoon, grote kwint, dominantadj3) dominant -
18 fait
fait1 [fe]〈m.〉2 feit ⇒ gebeurtenis, voorval3 feit ⇒ werkelijkheid, realiteit, verschijnsel4 zaak ⇒ geval, onderwerp6 eigenschap ⇒ karaktertrek, voorkeur, smaak♦voorbeelden:les faits et gestes de qn. • iemands doen en laten, handel en wandelhauts faits • heldendadenle fait de parler • het sprekenpar son fait • door zijn toedoenquestion de fait • praktisch probleemfait social • maatschappelijk verschijnselmettre au fait • op de hoogte brengende fait, en fait, par le fait • in werkelijkheiden venir au fait • ter zake komenau fait! • ter zake!en fait de • op het gebied van; bij wijze vanprendre qn. sur le fait • iemand op heterdaad betrappenla superstition n'est pas le fait d'un homme libre • bijgeloof past niet bij een vrij mensprendre fait et cause pour qn. • het voor iemand opnementout à fait • helemaalau fait • eigenlijk, tussen twee haakjesde ce fait • daaromdu fait de • tengevolge vandu fait que • door het feit datdu seul fait de • vanwege het simpele feit vandu seul fait que • enkel en alleen doordat→ voie————————fait2 [fe]1 gemaakt ⇒ gedaan, uitgevoerd3 gebouwd ⇒ gevormd, geschapen♦voorbeelden:des yeux faits • opgemaakte ogenc'est fait, voilà qui est fait • ziezo, klaar is Keesl'homme est ainsi fait que • het ligt in de aard van de mens omtout fait • kant-en-klaarcostume tout fait • confectiepakêtre fait pour • geschapen zijn vooridée toute faite • vooroordeelphrase toute faite • cliché, standaardformule(ring)fait à • gewend aanadj1) gemaakt2) gedaan, uitgevoerd3) volwassen -
19 trait
trait1 [tre]〈m.〉3 steek ⇒ sneer, rake opmerking4 staaltje ⇒ daad, inval♦voorbeelden:trait pour trait • zeer nauwkeurig, preciestrait d'esprit • geestige, gevatte opmerkingtrait de génie • geniale inval, geniaal ideetrait carré • loodlijnboire à longs, à grands traits • met grote slokken, gulzig drinkenavoir trait à • betrekking hebben opboire d' un (seul) trait • in een teug (leeg)drinken〈 figuurlijk〉 faire qc. d' un trait • iets achter elkaar, in één ruk door doenpartir comme un trait • er als een pijl uit de boog vandoor gaan————————trait2 [tre]〈 werkwoord〉 → traire1. m1) teug, slok2) pijl3) lijn, streep4) kenmerk, eigenschap6) daad, staaltje2. traitsm pl -
20 la dominante
la dominantede overheersende karaktertrek, kleur, hoofdtrek; 〈 muziek〉hoofdtoon, grote kwint, dominant
Страницы
- 1
- 2