-
101 majestic
[-'‹es-]adjective (having great dignity: He looked truly majestic.) majestoso* * *ma.jes.tic[mədʒ'estik] adj majestoso, grandioso. -
102 majestical
ma.jes.ti.cal[mədʒ'estikəl] adj = link=majestic majestic. -
103 majestically
-
104 yes-man
{'jesmən}
n (pl-men) разг. човек, който винаги се съгласява с мнението на по-силните, безхарактерен човек, угодник, подлизурко* * *{'jesmъn} n (pl -men) разг. човек, който винаги се съгласява* * *n (pl-men) разг. човек, който винаги се съгласява с мнението на по-силните, безхарактерен човек, угодник, подлизурко* * *yes-man[´jes¸mæn] n който се съгласява с всичко и всички; угодник; блюдолизец; човек, който казва на всичко "да", еветчия. -
105 yessir
yessir[´jesə] v sl блюдолизнича, угоднича. -
106 yes
art. evet————————interj. evet, olur————————n. olumlu cevap* * *evet* * *[jes](used to express agreement or consent: Yes, that is true; Yes, you may go.) evet -
107 yesterday
['jestë:dei] adv.,n. -adv. dje; a week yesterday dje java, dje një javë; by yesterday, no later than yesterday jo më vonë se dje, të shumtën dje; the day before yesterday pardje; yesterday evening mbrëmë.-n 1. dje; dita e djeshme; yesterday was a very nice day dje ishte ditë shumë e bukur. 2. fig. e djeshmja, e kaluara; the great men of yesterday njerëzit e mëdhenj të së kaluarës* * *dje -
108 yes
• onpa tosiaankin• riippumaton• tottakai• niin• jaa-ääni• jaa• itsenäinen• villi• myöntösana• kyllä* * *jes(used to express agreement or consent: Yes, that is true; Yes, you may go.) kyllä -
109 largess(e)
{la:'jes} n 1. щедрост; 2. щедър дар/дарение. -
110 drily
-
111 flue
n. pijp of leiding waardoor warme stoom of rook wordt geleid; visnet[ floe:] -
112 fluff
n. katoen, dons; iets van lichte waarde; het missen van iets, fout (slang)--------v. vergissing; haar uitschudden; kussen opslaan; pluizig wordenfluff1[ fluf]————————fluff2〈 werkwoord〉1 〈 informeel〉 blunderen ⇒ zich verspreken, verhaspelen 〈 op toneel〉; een verkeerde zet doen 〈 bij spel〉♦voorbeelden:1 the player fluffed the catch • de speler liet de bal vallen/miste de bal -
113 graze
n. schaving; schaafwond; vrouw--------v. grazen; schrapengraze1[ greez] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————graze22 rakelings gaan ⇒ schampen, schuren♦voorbeelden:2 the plane grazed across/against/along the treetops • het vliegtuig vloog/scheerde rakelings over/langs de boomtoppenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten grazen ⇒ weiden, hoeden2 licht(jes) aanraken ⇒ schampen, schuren♦voorbeelden: -
114 kudos
-
115 limpet
n. zeeslak; iem. die zich vastklampt (aan)[ limpit]2 klever♦voorbeelden:¶ hold on/hang on/cling like a limpet (to) • zich vastgrijpen/vastklampen (aan) -
116 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
117 neaten
-
118 nip
n. kneep; kou; slokje; beet; uitbraak--------v. knijpen; bijten; vloeken; (voort-, los-) barsten; slikken; verwoestennip1[ nip] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 kneep ⇒ het knijpen, beet♦voorbeelden:————————nip2〈 nipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:nip at • happen naar -
119 nippy
adj. bijtend (van kou); bits, scherp (op de tong); vlug, kwiek[ nippie] 〈 nippiness〉 -
120 pastry
См. также в других словарях:
Jes — ist ein dänischer männlicher Vorname.[1] Inhaltsverzeichnis 1 Bekannte Namensträger 1.1 Männlicher Vorname 1.2 Weiblicher Vorname … Deutsch Wikipedia
JES — steht für: Job Entry Subsystem auf IBM Großrechnern Junge europäische Studenteninitiative, Unterorganisation der Paneuropa Bewegung Österreich Junkies, Ehemalige und Substituierte, ein deutsches Selbsthilfenetzwerk; siehe JES (Drogen) John Evelyn … Deutsch Wikipedia
JES — is an acronym that may stand for: Java Enterprise System, a major computer suite of the Sun Java System brand Journalism ethics and standards Job Entry Subsystem 2/3 Junulara Esperanto Semajno, a yearly central European Esperanto meeting Joel… … Wikipedia
Jes|u|it|ic — «JEHZH u IHT ihk, JEHZ yu », adjective. crafty; scheming; using subtle reasoning. Jes|u|it|ic «JEHZH u IHT ihk, JEHZ yu », adjective. of or having to do with the Jesuits. –Jes´u|it´i|cal|ly, adverb … Useful english dictionary
jes|u|it|ic — «JEHZH u IHT ihk, JEHZ yu », adjective. crafty; scheming; using subtle reasoning. Jes|u|it|ic «JEHZH u IHT ihk, JEHZ yu », adjective. of or having to do with the Jesuits. –Jes´u|it´i|cal|ly, adverb … Useful english dictionary
jes — ˈjes noun ( es) Etymology: probably native name in West Africa : otter shrew … Useful english dictionary
Jes|se — «JEHS ee», noun. the father of David (in the Bible, I Samuel 16) … Useful english dictionary
Jes|u|it — «JEHZH u iht, JEHZ yu », noun. 1. a member of the Society of Jesus, a Roman Catholic religious order of men founded by Saint Ignatius Loyola in 1534. Some of the first explorers in America were Jesuits. 2. a person who is like the conception of… … Useful english dictionary
jes — bos·jes·man; for·jes·ket; jes; jes·sa·my; jes·sant de lis; jes·se; jes·sur; ma·jes·tic; ma·jes·ti·cal·ly; for·jes·kit; jes·sant de lys; jes·sie; jes·sy; ma·jes·ti·cal; … English syllables
jèš — [jǝš] medm. (ǝ̏) izraža čustveno prizadetost, zaskrbljenost: ješ, kako to piha / ješ, kaj bo pa zdaj … Slovar slovenskega knjižnega jezika
Jes Bertelsen — (born March 27, 1946), Dr. phil. in History of Ideas, is a Danish spiritual teacher and author. Since 1982 he has been the leader of Vækstcenteret (i.e. The Growth Center ), which he and his wife at the time, Hanne Kizach, founded in Norre Snede… … Wikipedia