-
1 isoler
isoler [iezollee]1 zich isoleren ⇒ zich afzonderen, zich afzijdig houdenv1) isoleren2) afsnijden [plaats] -
2 isolement
isolement [iezolmã]〈m.〉1 afzondering ⇒ afgelegenheid, eenzame ligging2 eenzaamheid ⇒ (het) isoleren, eenzame opsluitingm1) afzondering2) eenzaamheid4) isolatie, isolering -
3 vide
vide1 [vied]〈m.〉♦voorbeelden:faire le vide autour de qn. • iemand isolerenfaire le vide dans qc. • iets luchtledig makenfaire le vide dans son esprit • nergens meer aan denkensa mort fait un grand vide • zijn dood laat een grote leegte achterregarder dans le vide • voor zich uit starenà vide • leegle moteur tourne à vide • de motor pakt nietvides dans un tableau • lege plekken op een schilderijemballage sous vide • vacuümverpakking————————vide2 [vied]♦voorbeelden:avoir l'esprit vide • aan niets denkenmur vide • kale muuravoir la tête vide • een black-out hebbenmot vide de sens • woord zonder betekenis1. mleegte, vacuüm2. adj -
4 vidé
vide1 [vied]〈m.〉♦voorbeelden:faire le vide autour de qn. • iemand isolerenfaire le vide dans qc. • iets luchtledig makenfaire le vide dans son esprit • nergens meer aan denkensa mort fait un grand vide • zijn dood laat een grote leegte achterregarder dans le vide • voor zich uit starenà vide • leegle moteur tourne à vide • de motor pakt nietvides dans un tableau • lege plekken op een schilderijemballage sous vide • vacuümverpakking————————vide2 [vied]♦voorbeelden:avoir l'esprit vide • aan niets denkenmur vide • kale muuravoir la tête vide • een black-out hebbenmot vide de sens • woord zonder betekenisadj1) leeggemaakt2) uitgeput -
5 calorifuger
calorifuger [kaalorriefuuzĵee]〈 werkwoord〉 -
6 claustrer
claustrer [kloostree]1 opsluiten ⇒ isoleren, afzonderen -
7 cloisonner
cloisonner [klwaazonnee]〈 werkwoord〉 -
8 confiner
-
9 faire le vide autour de qn.
faire le vide autour de qn.Dictionnaire français-néerlandais > faire le vide autour de qn.
См. также в других словарях:
isolieren — Vsw std. (18. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus frz. isoler, dieses aus it. isolare, einer Ableitung von it. isola Insel , aus l. īnsula. Wörtlich also zu einer Insel machen . Abstraktum: Isolation. Ebenso nndl. isoleren, ne. isolate,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache