-
21 gravel
n. grind--------v. met grind bedekken; verlegen maken, verwarrengravel1[ grævl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————gravel2〈werkwoord; Brits-Engels: gravelled〉♦voorbeelden: -
22 jangle
n. schril geluid; luidruchtige ruzie--------v. krijsen; rammelen, rinkelenjangle1[ dzjængl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wanklank————————jangle21 kletteren ⇒ rinkelen, rammelen2 vals/schril ken ⇒ wanklank geven♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen kletteren ⇒ doen rinkelen/rammelen2 vals/schril doen ken♦voorbeelden: -
23 nark
n. drugspeurder, rechercheur van de drugbrigade, regeringsofficier die op de naleving van beperkingen op illegale drugs toeziet; tipgever, politiespion (Engels gebruik); vervelend iemand, lastigvallend persoon (Australisch gebruik)nark1————————nark2〈 Brits-Engels〉♦voorbeelden:1 stop narking! • hou op met dat gezeur!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
24 nettle
n. netel--------v. ergeren; kleinerennettle1[ netl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kwelling♦voorbeelden:→ dead dead/————————nettle2〈 werkwoord〉 -
25 niggle
v. beuzelen; tutten; muggenziften; vitten; doorzeuren[ nigl]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vitten/kankeren op -
26 peeve
-
27 piss off
-
28 piss
n. pis (slang)--------v. pissen, plassen, urineren; irriteren, boos makenpiss11 pis♦voorbeelden:take the piss out of someone • iemand voor de gek houden————————piss2♦voorbeelden:it pisses me off • ik ben het beu/zat, ik ben woest -
29 put out
put out♦voorbeelden:put out to sea • zee kiezenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanwenden ⇒ inzetten, gebruiken3 uitdoen ⇒ (uit)doven, blussen4 verdoven ⇒ bewusteloos maken/slaan5 van zijn stuk brengen ⇒ verontrusten, irriteren♦voorbeelden:put one's tongue out • zijn tong uitsteken3 put out the fire/light • het vuur/licht doven8 the calculations may have been put out by one percent • er kan een afwijking van een percent in de berekeningen geslopen zijnput out an official statement • een communiqué uitgeven -
30 rasp
n. rasp--------v. raspenrasp1[ ra:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rasp————————rasp2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 raspen ⇒ vijlen, schuren♦voorbeelden:1 rasp something away/off • iets afraspen/wegvijlen -
31 rile
v. (iemand) kwaad maken[ rajl] -
32 rub someone up the wrong way
iemand tegen de haren instrijken, iemand irriteren -
33 rub up
rub up♦voorbeelden: -
34 skin
n. huid; schil; korst; waterbuidel (van leer)--------v. (af)stropen, villen, pellen; ontvellen, schaven (knie, etc.)skin1[ skin] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 schil ⇒ vlies, bast♦voorbeelden:next to the skin • op de huid〈 informeel〉 be no skin of someone's nose • iemand niet aangaan, iemand niet interesserenescape by the skin of one's teeth • op het nippertje ontsnappenjump out of one's skin • zich dood schrikkensave one's skin • er heelhuids afkomenunder the skin • in wezen————————skin2〈werkwoord; skinned〉♦voorbeelden: -
35 vex
-
36 annoyer
n. kwellen, irriteren, lastig vallen -
37 drive up the wall
iemand gek maken, iemand krankzinnig maken, iemand in de war brengen, iemand irriteren -
38 get under one's skin
iemand irriteren; bezeten zijn van iemand -
39 growly
adj. een grommend geluid hebbend, met grauw; te irriteren, gemakkelijk te ergeren -
40 jangler
n. Luidkeels ruziën; uit een schrille toon; irriteren; heeft een metalige klank
См. также в других словарях:
irritieren — Vsw std. (16. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. irrītāre erregen, reizen, provozieren , einem Intensivum zu l. rītāre aufregen und l. in . Im Deutschen zunächst in der ursprünglichen Bedeutung verwendet; ab dem 19. Jh. dann in Anlehnung… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache