-
21 engage
v. werkgeven, huren; verbinden[ ingeedzj]2 zich verplichten ⇒ beloven, aangaan♦voorbeelden:〈 formeel〉 engage upon • zich bezig gaan houden met, aangaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aannemen ⇒ in dienst nemen, contracteren♦voorbeelden:he engages himself in painting • hij houdt zich bezig met schilderenengage someone in conversation • een gesprek met iemand aanknopen -
22 hit
n. slag, klap; treffer; succes--------v. slaan; raken, treffenhit1[ hit] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 treffer♦voorbeelden:4 a hit at the opposition • een uithaal naar/aanval op de oppositie————————hit2♦voorbeelden:♦voorbeelden:hit at • slaan naar2 bereiken ⇒ vinden, aantreffen♦voorbeelden: -
23 lash
n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper--------v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)lash1[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren5 wimper♦voorbeelden:————————lash2→ lash out lash out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken -
24 move in
een nieuw huis betreden, in een nieuw huis gaan wonenmove in2 binnenvallen ⇒ optrekken, aanvallen; tussenbeide komen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op/in een woning) zetten ⇒ verhuizen -
25 point a finger (of scorn) at someone
iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenEnglish-Dutch dictionary > point a finger (of scorn) at someone
-
26 savage
adj. wreed, woest, wild--------n. wild, primitief, woest, wreed; lomp, ongemanierd; woedendsavage1[ sævidzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————savage2〈bijvoeglijk naamwoord; ook savager; savageness〉2 wreed(aardig) ⇒ woest, wild♦voorbeelden:————————savage3〈 werkwoord〉 -
27 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert
Страницы
- 1
- 2