-
61 dip
♦voorbeelden: -
62 disconto
-
63 doorvoeren
1 [handel] transiter3 [door iets heen voeren] conduire à travers♦voorbeelden:een vergelijking te ver doorvoeren • pousser trop loin une comparaison -
64 een vast bedrag
een vast bedrag -
65 effect
♦voorbeelden:een bal effect geven • donner de l'effet à une ballezoiets heeft effect • ça fait (de l')effeteffect sorteren • avoir de l'effetvan effect zijn • faire son l'effet -
66 fabrikaat
♦voorbeelden:een nieuw fabrikaat in de handel brengen • lancer un nouveau produit -
67 flauw
♦voorbeelden:flauwe soep • soupe fadeeen flauw licht • une lueur pâleflauwe tegenstand • faible résistanceeen flauw vermoeden van iets hebben • soupçonner vaguement qc.ik ben flauw van de honger • je meurs de faimdoe niet zo flauw • ne fais pas l'enfanteen flauwe glooiing • une pente douce -
68 gaan
4 [begrepen zijn in] entrer (dans)5 [+ over][tot onderwerp hebben] traiter (de)♦voorbeelden:laten we naar de kamer hiernaast gaan • passons à côtégaan liggen • se coucherhet gaat regenen • il va pleuvoirgaan slapen • aller dormirgaan staan • se mettre deboutgaan zitten • s'asseoirertussenuit gaan • changer d'airervantussen gaan • filer〈 figuurlijk〉 er gaat niets boven … • rien ne vaut …deze weg gaat door het bos • ce chemin traverse le boisin de oppositie gaan • passer à l'oppositionin de handel gaan • se lancer dans le commercein de politiek gaan • se lancer dans la politiquedeze weg gaat naar de stad • cette route conduit à la villezijn blik over iets laten gaan • laisser courir son regard sur qc.zijn gedachten over iets laten gaan • réfléchir sur qc.hoe laat gaat de trein? • à quelle heure le train part-il?zullen we gaan? • on y va?daar gaat ie dan • c'est parti, mon kikizij gaan uit elkaar • ils vont se séparerdat boek ging voor ƒ 20,- • ce livre partit pour 20 florinser gaan zes glazen uit een fles • une bouteille contient six verreswaar gaat dat boek over? • de quoi parle ce livre?of dat zal gaan weet ik niet • je ne sais pas si ce sera possiblelijdt hij veel pijn? dat gaat • souffre-t-il beaucoup? ça vaeraan gaan • y passerde zaken gaan goed • les affaires marchent biendat gaat zomaar niet • cela ne se passe pas comme çahet werk gaat slecht • le travail avance maldat gaat vanzelf • cela va tout seulin het zwart gekleed gaan • être en noirmet iemand gaan • être le petit ami, la petite amie de qn.daar gaat het om • tout est làzij gaat over de typekamer • elle est la responsable des dactyloshij gaat voor rijk door • il passe pour richezich te buiten gaan aan • s'adonner àom kort te gaan • brefdaar ga je! • à la tienne!→ link=bel belII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 [gesteld zijn; geschieden] aller3 [+ om][als doel hebben] s'agir♦voorbeelden:hoe gaat het (met u)? • comment ça va?het gaat nogal • ça va comme ci comme çahet gaat slecht met de zaken • les affaires vont malzo gaat het nu altijd • c'est toujours la même chosehet gaat • ça va -
69 goedlopend
-
70 groot
1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 grand 〈 meestal vóór zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 en grand ⇒ 〈 moreel〉 grandement2 [belangrijk] important♦voorbeelden:voor een groot deel • en grande partieeen grote eter • un grand mangeureen groot gezelschap • une compagnie nombreuseeen groot gezin • une famille nombreusegroot kaliber • gros calibrebij mist groot licht • en cas de brouillard, allumez vos phareseen groot man • un grand hommede grote mensen • les grandes personneshet tekort is tien miljoen groot • le déficit est de dix millionsmet grote moeite • à grand-peinede grote stad • la grande villegrote stappen nemen • marcher à grands pasde grote vakantie • les grandes vacancesiemand groot verdriet doen • faire beaucoup de peine à qn.groot wild • gros gibier〈m.b.t. personen〉 dat wordt een hele grote • il, elle ira loinwat ben jij groot geworden! • comme tu as grandi!zich groot houden • se dominergroter gaan wonen • déménager pour habiter plus granddat moet je groot zien • il faut voir cela en grandzij zijn even groot • ils ont la même tailledaar ben je te groot voor • tu es trop grand pour çaKarel de Grote • Charlemagnein het groot handel drijven • être dans le commerce de groshij doet alles in het groot • il fait tout en grandhij is 5 cm groter dan zij • il a 5 cm de plus qu'elle -
71 grootmaken
♦voorbeelden: -
72 handelen
2 [daad verrichten] agir3 [+ over][behandelen] traiter (de)♦voorbeelden:consequent handelen • être conséquent dans ses actionshij dacht juist te handelen • il a cru bien faire→ link=vrijheid vrijheid -
73 hausse
♦voorbeelden: -
74 herleven
1 revivre♦voorbeelden:hij voelde zijn geestkracht herleven • il sentit renaître sa volontéde handel herleeft • le commerce prend un nouvel essorde lentezon deed de natuur herleven • le soleil du printemps faisait renaître la naturehet verleden doen herleven • ressusciter le passédoen herleven • faire revivreeen oud zeer doen herleven • raviver une douleur ancienne -
75 herleving
-
76 het vrijgeven
het vrijgeven -
77 hinderlijk
♦voorbeelden:die bepaling is hinderlijk voor de handel • cette disposition gêne le commerce -
78 honoreren
-
79 hoofdartikel
♦voorbeelden: -
80 houthandel
См. также в других словарях:
Handel — Handel. I. Handel im Allgemeinen ist jeder Austausch von Gütern irgend welcher Art gegen andere, gleichviel ob derselbe durch Kauf u. Verkauf (gegen Geld) od. durch Tausch (gegen Waare) bewirkt wird; insbesondere der gewerbmäßig betriebene Ein u … Pierer's Universal-Lexikon
Handel-C — is a programming language and Hardware Description Language (HDL) for compiling programs into hardware images of FPGAs or ASICs. It is a rich subset of C, with non standard extensions to control hardware instantiation and parallelism.The subset… … Wikipedia
Handel — treiben: Geschäfte machen. Der Begriff ›Handel‹ wurde erst im Mittelalter nach ›handeln‹ gebildet. Dieses findet sich schon früh als ›hantolôn‹: mit Händen fassen, dann ›tun, betreiben, verrichten‹. Erst seit dem 15. Jahrhundert auch üblich für… … Das Wörterbuch der Idiome
Händel — Händel, Georg Friedrich, Komponist, geb. 23. Febr. 1685 in Halle a. S. als Sohn eines Wundarztes, gest. 14. April 1759 in London, zeigte früh auffallende musikalische Begabung, so daß schon 1696 der Kurfürst, nachmals König Friedrich I., dem… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Handel — Handel. Man könnte den Handel die Blutcirkulation der Industrie eines Volkes, ja aller Völker, nennen. Er gibt den Maßstab für die Kultur; denn je höher die Kultur, nicht nur die des Bodens, sondern auch die technische und scientifische, desto… … Damen Conversations Lexikon
Händel — Händel, 1) Georg Friedr., geb. 24. Februar 1685 in Halle a. d. S. Sein Talent zur Tonkunst wurde von seinem Vater niedergehalten, u. nur der Herzog von Weißenfels vermochte den Vater, H. der Tonkunst zu überlassen. Schon als Knabe von 7 Jahren… … Pierer's Universal-Lexikon
Handel — (lat. Commercium, franz. Commerce. engl. Commerce, Trade), im weitern Sinne jeder zur Erzielung eines Gewinnes vorgenommene Austausch von Gütern, im engern Sinne der auf Arbeitsteilung und eigner Berufsbildung beruhende gewerbsmäßige Ein und… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
handel — {{/stl 13}}{{stl 8}}rz. mnż III, D. handeldlu, blm {{/stl 8}}{{stl 20}} {{/stl 20}}{{stl 12}}1. {{/stl 12}}{{stl 7}} rodzaj działalności polegającej na nabywaniu jakichś dóbr, usług, walorów w celu sprzedaży, wynajmowania, odstępowania ich za… … Langenscheidt Polski wyjaśnień
Handel — [han′dəl] George Frideric [frē′dər ik, frē′drik] (born Georg Friedrich Händel) 1685 1759; Eng. composer, born in Germany Handelian [han del′ē ən, handē′lēən; handel′yən, handēl′yən] adj … English World dictionary
Handel — Handel, im weitern Sinne jede Art des Güteraustausches zum Zweck der Befriedigung von Bedürfnissen, im engern Sinne der gewerbsmäßige Eintausch von Gütern zu dem Zweck, sie mit Gewinn wieder zu veräußern, vermittelt zwischen Produzent und… … Kleines Konversations-Lexikon
Handel — Sm std. (13. Jh.), mhd. handel Stammwort. Rückbildung zu handeln, zunächst allgemein in den Bedeutungen dieses Verbs, dann spezialisiert auf die kaufmännische Bedeutung. Hand, Händel. ✎ Ganz (1957), 90f.; LM 4 (1989), 1895 1901; Röhrich 2 (1992) … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache