-
41 in the habit of
gewoon, gewoonte hebben -
42 ingrained habit
ingewortelde gewoonte -
43 is in the habit of saying
heeft de gewoonte om te zeggen,zegt altijd -
44 kick the habit
gewoonte afleren -
45 kicking off a habit
van een gewoonte afkomen -
46 made it a habit
maakte er zijn gewoonte van -
47 nasty habit
vuile gewoonte (vieze gewoonte, onplezierig gedrag) -
48 out of habit
uit gewoonte -
49 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
50 break
n. onderbreking; doorbraak; pauze; inbraak; kans; wijziging; (in computers) overbrugging, stoppen en starten van een nieuw deel in een document--------v. breken; stuk slaan; verbreken; inbreken; stoppen, aflastenbreak1[ breek]♦voorbeelden:there was a break in the weather • het weer sloeg omwithout a break • onophoudelijk, zonder te stoppen4 bad break • pech, tegenvallerlucky break • geluk, meevallergive someone a break • iemand een kans geven (om zichzelf te bewijzen), iemand een plezier doen→ clean clean/♦voorbeelden:2 break of day • dageraad, ochtendgloren————————break23 pauzeren♦voorbeelden:his voice broke • hij kreeg de baard in zijn keelthe box broke open • de doos barstte open2 break free/loose • ontsnappen, losbreken4 the frost broke • het hield op met vriezen, het ging dooienbreak into a gallop • plotseling gaan galopperenbreak forth • uitbarsten, losbarsten 〈 in woede〉break into a tenner • een briefje van tien aanbrekenthis extra work breaks into my evenings • dit extra werk slokt mijn avonden opbreak over • overheen golven, overheen spoelen→ break away break away/, break down break down/, break in break in/, break off break off/, break out break out/, break through break through/, break up break up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 break a blow • een klap opvangen/brekenbreak camp • het kamp opbrekenbreak cover • uit de schuilplaats komenbreak someone of a habit • iemand een gewoonte aflerenbreak the law • de wet overtreden/brekenbreak a path/way • een weg banenbreak prison/jail • uitbrekenbreak a record • een record verbeteren/brekenbreak a strike • een staking breken -
51 creature
-
52 fall into
vallen infall into2 uiteenvallen in ⇒ verdeeld worden/zijn in♦voorbeelden:fall into a habit • een gewoonte aannemen -
53 force
n. (strijd)kracht, geweld; sterkte; legersterkte; dwang--------v. dwingen, noodzaken; onder dwang; eruit persen; inbreken, doorbrekenforce1[ fo:s]1 macht ⇒ krijgsmacht, leger2 ploeg ⇒ groep, personeel♦voorbeelden:1 kracht ⇒ geweld, macht♦voorbeelden:by force of circumstances • door omstandigheden gedwongenthe forces of evil • kwade krachtenthe force of gravity • de zwaartekrachtthe force of his words • de overtuigingskracht van zijn woordena powerful force in local politics • een invloedrijke persoon in de plaatselijke politiekjoin forces (with) • de krachten bundelen (met)the machine was put in force • de machine werd in werking gesteldby force • met geweldby force of • door middel vanby/from/out of force of habit • uit gewoonte2 werkelijke betekenis ⇒ werkelijk effect, belang♦voorbeelden:2 the force of this poem is hard to grasp • de precieze betekenis van dit gedicht is moeilijk te vattenIV 〈meervoud; Forces; the〉1 strijdkrachten ⇒ strijdmacht, krijgsmacht♦voorbeelden:————————force2〈 werkwoord〉1 dwingen ⇒ (door)drijven, forceren2 forceren ⇒ open/doorbreken♦voorbeelden:force a smile/one's voice • een glimlach/zijn stem forcerenforce one's will on someone • iemand zijn wil opleggenforce along • meesleurenforce back • terugdrijvenforce something down • iets met moeite binnenkrijgenforce a plane down • een vliegtuig dwingen tot landenforce it out • het met moeite uitbrengenGovernment will force the prices up • de regering zal de prijzen opdrijvenhe wants to force his ideas down our throats • hij wil zijn ideeën met geweld aan ons opdringenforce something from/out of someone • iets van iemand afdwingenforce something on/upon someone • iemand iets opdringen -
54 ingrown
adj. ingegroeid; naar binnen groeiend[ ingroon]♦voorbeelden: -
55 odd
adj. oneven (Wiskunde)--------adj. vreemd; niet vast; oneven; wisselgeld[ od]1 oneven2 vreemd ⇒ zonderling, ongewoon♦voorbeelden:an odd habit • een gekke gewoonteII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:1 the odd man at the table • de man die aan tafel overschiet 〈 nadat de anderen in paren gegroepeerd zijn〉you can keep the odd change • je mag het wisselgeld houdenearn some odd money • iets extra verdienenhe drops in at odd times • hij komt zo nu en dan eens langsan odd issue • een losse afleveringodd job • klusjewhat's the odd man out in the following list? • welke hoort in het volgende rijtje niet thuis?♦voorbeelden:three hundred odd • driehonderd en nog wat -
56 overcome
v. overwinnen; bevangenovercome1♦voorbeelden:overcome by/with grief • door leed overmand————————overcome2〈 werkwoord〉1 overwinnen ⇒ zegevieren (over), te boven komen♦voorbeelden:overcome a temptation • een verleiding weerstaan -
57 peculiar
adj. speciaal, eigenaardig; exclusief[ pikjoe:liə]♦voorbeelden:peculiarly difficult • erg moeilijk -
58 gala
gala [gaalaa]〈m.〉♦voorbeelden:1 habit de gala • gala-, staatsiekledingmgalafeest, galavoorstelling -
59 laïque
-
60 moine
См. также в других словарях:
habit — habit … Dictionnaire des rimes
habit — [ abi ] n. m. • XIIe; lat. habitus « manière d être », « costume » 1 ♦ Sing. Vieilli Pièce d habillement. ⇒ costume, vêtement. L étoffe d un habit. Habit de velours. 2 ♦ Plur. LES HABITS : l ensemble des pièces composant l habillement. ⇒ affaires … Encyclopédie Universelle
Habit — • Habit is an effect of repeated acts and an aptitude to reproduce them, and may be defined as a quality difficult to change, whereby an agent whose nature it is to work one way or another indeterminately, is disposed easily and readily at will… … Catholic encyclopedia
habit — HABIT. s. m. Vestement, ce qui est fait exprés pour couvrir le corps humain, ce qui sert ordinairement à couvrir le corps humain. Habit d homme. habit de femme. habit decent, modeste. habit bien fait. habit mal fait. habit court. habit long.… … Dictionnaire de l'Académie française
Habit — Hab it (h[a^]b [i^]t) n. [OE. habit, abit, F. habit, fr. L. habitus state, appearance, dress, fr. habere to have, be in a condition; prob. akin to E. have. See {Have}, and cf. {Able}, {Binnacle}, {Debt}, {Due}, {Exhibit}, {Malady.}] 1. The usual… … The Collaborative International Dictionary of English
habit — n 1 Habit, habitude, practice, usage, custom, use, wont are comparable when they mean a way of behaving, doing, or proceeding that has become fixed by constant repetition. These words may be used also as collective or abstract nouns denoting… … New Dictionary of Synonyms
Habit — may refer to: * Habit (psychology), an acquired pattern of behavior that often occurs automatically * Habituation, non associative learning in which there is a progressive diminution of behavioral response probability with repetition of a… … Wikipedia
Habit — «Habit» Canción de Pearl Jam Álbum No Code Publicación 27 de agosto de 1996 Grabación … Wikipedia Español
habit — [hab′it] n. [ME < OFr < L habitus, condition, appearance, dress < pp. of habere, to have, hold < IE base * ghabh , to grasp, take > GIVE] 1. Obs. costume; dress 2. a particular costume showing rank, status, etc.; specif., a) a… … English World dictionary
habit — hȁbit (ȁbit) m DEFINICIJA dugačka muška haljina do gležnja sa širokim rukavima: 1. crkv. redovničko odijelo; halja 2. halja posebna oblika izrađena za određenu skupinu ljudi [sučev habit; rektorski habit; dekanski habit] ETIMOLOGIJA lat. habitus … Hrvatski jezični portal
habit — {{/stl 13}}{{stl 8}}rz. mnż I, D. u, Mc. habiticie {{/stl 8}}{{stl 7}} strój zakonny o kolorze i kroju obowiązującym w danym zakonie; suknia zakonna : {{/stl 7}}{{stl 10}}Habit zakonny, franciszkański. <łac.>{{/stl 10}}{{stl 18}}ZOB. {{/stl … Langenscheidt Polski wyjaśnień