-
1 perdu
perdu [perduu]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 verloren ⇒ kwijt(geraakt), weg2 verspild ⇒ verknoeid, bedorven3 verloren ⇒ verslagen, geruïneerd, aan lagerwal geraakt♦voorbeelden:il n'y a rien de perdu • alles is nog niet verlorentout est perdu • er is geen hoop meercrier comme un perdu • als 'n razende tekeergaanadj1) verloren, kwijt2) verspild, bedorven3) geruïneerd4) afgelegen -
2 abîmer
abîmer [aabiemee]1 beschadigen ⇒ bederven, vernielen♦voorbeelden:1. v1) beschadigen, bederven, vernielen2. s'abîmerv1) zich storten (in), te gronde gaan2) stukgaan, bederven -
3 allègre
-
4 décavé
-
5 flamber
flamber [flãbee]1 fel branden ⇒ vlammen, opvlammen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 être flambé • naar de maan zijn; geruïneerd zijn -
6 il a abîmé sa santé
il a abîmé sa santé -
7 il nous a allègrement ruinés
il nous a allègrement ruinésDictionnaire français-néerlandais > il nous a allègrement ruinés
-
8 être flambé
être flambénaar de maan zijn; geruïneerd zijn
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский