-
21 matinée
matinée [maatienee]〈v.〉1 voormiddag ⇒ morgen, ochtend♦voorbeelden:1 faire la grasse matinée • uitslapen, een gat in de dag slapenf1) voormiddag, ochtend2) matinee, middagvoorstelling -
22 ouvrir
ouvrir [oevrier]1 opengaan3 beginnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ouvrir un chemin • een weg aanleggen〈 informeel〉 ouvrir la lumière, le gaz • het licht, het gas aandoenouvrir l'oeil • oplettenouvrir un passage à qn. • een weg voor iemand banenouvrir la porte à • de deur openzetten voor, mogelijk makenouvrir la radio • de radio aanzettenouvrir un robinet • een kraan opendraaienouvrir les yeux à qn. • iemand de ogen openen1 opengaan ⇒ geopend worden, beginnen♦voorbeelden:il s'est ouvert à son amie • hij heeft zijn hart bij zijn vriendin uitgestorts'ouvrir le crâne en tombant • een gat in zijn hoofd vallens'ouvrir les veines • z'n polsen opensnijden1. v1) opengaan2) uitkomen (op), uitzien (op)3) beginnen5) beginnen2. s'ouvrirv1) opengaan, beginnen2) uitzien (op) -
23 pays
pays1 [pee.ie]〈m.〉1 land5 streek♦voorbeelden:pays membre • lidstaatpays en voie de développement • ontwikkelingslandpays donateur • donorlandhaut pays • hooglandpays plat, plat pays • laagland, vlaktecourir les pays, voir du pays • reizencourir le pays • stad en land aflopen4 un pays perdu • een uithoek, gatarriver de son pays, être bien de son pays • naïef zijnfaire voir du pays à qn. • iemand 't vuur na aan de schenen leggenêtre en pays de connaissance • op bekend terrein zijn————————pays2 [pee.ie],payse [pee.iez]〈m., v.〉1 streekgenoot, -genote ⇒ land-, stad-, dorpsgenootm1) land2) vaderland4) dorp, stadje -
24 percer
percer [persee]1 doorbreken ⇒ doorkomen, aanbreken3 doorschemeren ⇒ zichtbaar worden, bekend worden4 bekendheid krijgen ⇒ beroemd worden, beginnen naam te makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 een gat maken in ⇒ boren door, doorsteken, doorprikken3 doorbreken ⇒ breken door, dringen door, zich een weg banen door4 doorgronden ⇒ ontdekken, achter (iets) komen♦voorbeelden:cela me perce le coeur • dat is een steek in mijn hartbruit qui perce les oreilles • oorverdovend lawaaipercer une rue • een straat doortrekkenpercer un tunnel • een tunnel gravenv1) doorbreken5) boren (door), doorsteken, doorprikken6) openbreken8) achter [iets] komen -
25 perforation
perforation [perforraasjõ]〈v.〉1 (het) perforeren ⇒ (het) doorboren, (het) ponsen, (het) knippenf1) (het) perforeren, ponsen2) ponsgat, ponsing3) perforatie [medisch] -
26 tour
tour [toer]I 〈m.〉1 omloop ⇒ omwenteling 〈bijv. van een wiel〉 ⇒ omdraaiing, slag 〈 van een schroef〉 ⇒ toer 〈 van een motor〉2 omtrek ⇒ omvang, rand4 ommetje ⇒ toertje, trip, uitje6 kunststuk ⇒ kunstgreep, truc, kunstje♦voorbeelden:tour de valse • walsjequarante-cinq tours • single, vijfenveertig toeren plaattrente-trois tours • drieëndertig toeren plaat, langspeelplaatdonner un tour de clé • even afsluitenfermer la porte à double tour • de deur op het nachtslot doenen un tour de main • in een handomdraai2 tour de cou • bontje; sjaaltour de poitrine • borstomvang, -wijdtetour de taille • taille(omvang)tour de ville • rondweg, randwegtour des yeux • oograndfaire un tour d'horizon • een algemeen overzicht gevenle tour du monde • reis om de wereldfaire le tour des invités • met alle gasten een praatje makenfaire faire le tour du propriétaire • 〈 iemand〉 zijn huis laten zien; 〈 gasten〉 rondleiden door zijn landgoedfaire le tour de qc. • rondom iets lopen, ergens de ronde doenfaire le tour d'une question • een kwestie van alle kanten bekijkenil a fait le tour des choses • hij weet hoe het in de wereld toegaat5 tour de garde • dienstrooster, wachtpasser son tour • zijn beurt voorbij laten gaan, passen 〈 kaartspel〉chacun son tour • ieder op zijn beurt〈 figuurlijk〉 à tour de rôle • om beurten, om de beurtc'est à son tour • hij is aan de beurtplus souvent qu'à son tour • vaker dan gepast is, wastour à tour • om beurten, beurtelingstour d'adresse, de passe-passe • handigheid(je), goocheltoeravoir plus d'un tour dans son sac • niet voor één gat te vangen zijn7 tour de cochon • smerige streek, rotgeintjetour pendable • gemene streekcela va vous jouer des tours • dat zou wel eens slecht voor u kunnen aflopenjouer un (mauvais) tour à qn. • iemand erin laten lopenprendre un tour • een wending, keer nementour d'esprit • ziens-, denkwijzetour de main • handigheid, vaardigheidtour de reins • spittour de scrutin • verkiezingsrondetour de table • forumdiscussie, brainstormingà tour de bras • met volle kracht, uit alle macht 〈 ook figuurlijk〉II 〈v.〉1 toren♦voorbeelden:la tour Eiffel • de Eiffeltorentour de guet • uitkijktorentour d'ivoire • ivoren toren————————tour (de phrase)1. m1) omloop2) omwenteling3) toer4) omtrek5) rondreis6) wandeling7) beurt8) truc9) streek, poets10) wending, ontwikkeling11) kronkeling12) draaibank2. f1) toren2) torenflat3) kasteel -
27 train
train [trẽ]〈m.〉1 trein ⇒ spoortrein, spoor2 gang ⇒ (ver)loop, vaart3 reeks ⇒ sleep, (maatregelen)pakket♦voorbeelden:1 train à grande vitesse • hogesnelheidstrein, flitstrein, supertreintrain direct • doorgaande trein, sneltreintrain express • sneltrein, expres(trein)train omnibus • stop-, boemeltreinle train de Paris • de trein uit, naar Parijs2 aller, mener un train d'enfer • gevaarlijk hard, razendsnel rijdenun train de sénateur • een plechtstatige tredaller, mener bon train • een flinke vaart hebben, snel gaanmener bon train qc. • ergens vaart achter zettenaller (son) petit train • kalmpjes aan doen, rustig verder gaanmettre qc. en train • iets op gang brengen, ergens mee beginnenau train dont, du train où vont les choses • zoals de zaken nu gaanen train • bezig, aan de gang, actief, op dreefje ne suis pas en train • ik ben niet erg in vorm, ik voel me niet besten train de 〈+ onbepaalde wijs〉 • bezig te, in de stemming omtrain de pneus • bandenwerktrain routier •〈 vrachtwagencombinatie〉train arrière, avant • achter-, voorstel5 〈 informeel〉 se manier le train • voortmaken, zich haasten, er vaart achter zetten, zijn kont roeren¶ train de maison • huispersoneel, huishoudingtrain de vie • leven(swijze), levensstandaardmener grand train • op grote voet leven〈 informeel〉 filer le train à qn. • iemand achter zijn gat lopen, iemand op de hielen zitten, iemand op de voet volgenmonter dans le train (en marche), prendre le train (en marche) • zich (achteraf) aansluiten, mee gaan doen1. m1) rij2) trein3) gang, vaart4) reeks5) onderstel [voertuig]6) kont, achterste2. en trainmbezig, aan de gang -
28 appel d'air
appel d'air -
29 avoir plus d'un tour dans son sac
avoir plus d'un tour dans son sacDictionnaire français-néerlandais > avoir plus d'un tour dans son sac
-
30 bâillement
-
31 bled
bled [bled]〈m.〉 -
32 botter
-
33 bouchement
-
34 boucher un trou
boucher un trou -
35 colmater
colmater [kolmaatee]〈 werkwoord〉 -
36 donner jusqu'à sa dernière chemise
donner jusqu'à sa dernière chemiseDictionnaire français-néerlandais > donner jusqu'à sa dernière chemise
-
37 endroit perdu
endroit perdugat, uithoek -
38 enfiler son bras dans un trou
enfiler son bras dans un trouDictionnaire français-néerlandais > enfiler son bras dans un trou
-
39 esse
-
40 faire de la lèche au patron
faire de la lèche au patronDictionnaire français-néerlandais > faire de la lèche au patron
См. также в других словарях:
Gat — (en hebreo גת , lagar ) era una de las cinco ciudades estado filisteas, situada al noroeste de la zona controlada por éstos. Según la Biblia, en los tiempos de David y Salomón el Rey de la ciudad era Achish, sin quedar claro que la Biblia haga… … Wikipedia Español
gât — GÂT, gâturi, s.n. 1. Parte a corpului (la om şi la unele animale) care uneşte capul cu trunchiul; grumaz; gâtlan; p. ext. gâtlej. ♢ expr. A se arunca (sau a se agăţa etc.) de gâtul cuiva = a) a îmbrăţişa (cu căldură) pe cineva; b) a copleşi, a… … Dicționar Român
GAT — bezeichnet: seemännisch ein Loch, eine Öffnung, einen Lagerraum oder das Heck, siehe Gatt ausgehend vom niederländischen Gat: Loch die Meerenge Kattegat („Katzenloch“) einen traditionellen koreanischen Hut einen anderen Namen des Kathstrauchs Den … Deutsch Wikipedia
Gat — bezeichnet: seemännisch ein Loch, eine Öffnung, einen Lagerraum oder das Heck, siehe Gatt ausgehend vom niederländischen Gat: Loch das Meeresgebiet Kattegat („Katzenloch“) einen traditionellen koreanischen Hut einen anderen Namen des Kathstrauchs … Deutsch Wikipedia
gat — gat1 [gat] vt., vi. GET gat2 [gat] n. [< Scand, as in Dan, Swed, ON gat, an opening, passage, akin to OE geat: see GATE1] a narrow channel of water as between cliffs or sandbanks ☆ gat3 [gat ] n. [< … English World dictionary
gat — GAT, gaturi, s.n. (reg.) Zăgaz de pietre ridicat de a curmezişul unei ape curgătoare (prin care se închide calea peştilor). – Din magh. gát. Trimis de gall, 13.09.2007. Sursa: DEX 98 gat s. n., pl. gáturi Trimis de siveco, 10.08.2004. Sursa:… … Dicționar Român
Gat(t) — Sn Loch, Öse per. Wortschatz ndd. (16. Jh.), as. gat., Stammwort afr. jet, gat Loch , ae. g(e)at Tor, Tür, Öffnung , anord. gat Loch . Niederdeutsch/niederländisch (dialektal) bedeutet das Wort auch Arschloch , und in dieser Bedeutung könnte es… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
gat — gȁt m <N mn gàtovi> DEFINICIJA 1. ustava za vodu 2. a. lukobran b. dio luke za pristajanje brodova; mol, mulo c. šetalište uz obalu 3. zast. jaz, odvodni kanal ONOMASTIKA top. (osobito u mikrohidronimiji, ali i kao ime naselja): Gáćce (Krk) … Hrvatski jezični portal
GAT — (Heb. גַּת), kibbutz in southern Israel, N.E. of kiryat gat , affiliated with Kibbutz Arẓi ha Shomer ha Ẓa ir, founded by East European settlers in 1942, as one of the first outposts established in the framework of the program to extend the… … Encyclopedia of Judaism
Gat — (g[a^]t), imp. of {Get}. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Gat — Gat, eine seemännische Bezeichnung für 1. das Heck eines Schiffes, ein rundes Heck heißt Rundgat. Ein Schiff liegt im Gat, wenn es steuerlastig, achterlastig (s.d.) ist. 2. Für ein Loch oder eine Oeffnung in den Rundhölzern, im Block u.s.w.,… … Lexikon der gesamten Technik