-
1 tour
tour [toer]I 〈m.〉1 omloop ⇒ omwenteling 〈bijv. van een wiel〉 ⇒ omdraaiing, slag 〈 van een schroef〉 ⇒ toer 〈 van een motor〉2 omtrek ⇒ omvang, rand4 ommetje ⇒ toertje, trip, uitje6 kunststuk ⇒ kunstgreep, truc, kunstje♦voorbeelden:tour de valse • walsjequarante-cinq tours • single, vijfenveertig toeren plaattrente-trois tours • drieëndertig toeren plaat, langspeelplaatdonner un tour de clé • even afsluitenfermer la porte à double tour • de deur op het nachtslot doenen un tour de main • in een handomdraai2 tour de cou • bontje; sjaaltour de poitrine • borstomvang, -wijdtetour de taille • taille(omvang)tour de ville • rondweg, randwegtour des yeux • oograndfaire un tour d'horizon • een algemeen overzicht gevenle tour du monde • reis om de wereldfaire le tour des invités • met alle gasten een praatje makenfaire faire le tour du propriétaire • 〈 iemand〉 zijn huis laten zien; 〈 gasten〉 rondleiden door zijn landgoedfaire le tour de qc. • rondom iets lopen, ergens de ronde doenfaire le tour d'une question • een kwestie van alle kanten bekijkenil a fait le tour des choses • hij weet hoe het in de wereld toegaat5 tour de garde • dienstrooster, wachtpasser son tour • zijn beurt voorbij laten gaan, passen 〈 kaartspel〉chacun son tour • ieder op zijn beurt〈 figuurlijk〉 à tour de rôle • om beurten, om de beurtc'est à son tour • hij is aan de beurtplus souvent qu'à son tour • vaker dan gepast is, wastour à tour • om beurten, beurtelingstour d'adresse, de passe-passe • handigheid(je), goocheltoeravoir plus d'un tour dans son sac • niet voor één gat te vangen zijn7 tour de cochon • smerige streek, rotgeintjetour pendable • gemene streekcela va vous jouer des tours • dat zou wel eens slecht voor u kunnen aflopenjouer un (mauvais) tour à qn. • iemand erin laten lopenprendre un tour • een wending, keer nementour d'esprit • ziens-, denkwijzetour de main • handigheid, vaardigheidtour de reins • spittour de scrutin • verkiezingsrondetour de table • forumdiscussie, brainstormingà tour de bras • met volle kracht, uit alle macht 〈 ook figuurlijk〉II 〈v.〉1 toren♦voorbeelden:la tour Eiffel • de Eiffeltorentour de guet • uitkijktorentour d'ivoire • ivoren toren————————tour (de phrase)1. m1) omloop2) omwenteling3) toer4) omtrek5) rondreis6) wandeling7) beurt8) truc9) streek, poets10) wending, ontwikkeling11) kronkeling12) draaibank2. f1) toren2) torenflat3) kasteel -
2 accueillant
akœjɑ̃adjgastfreundlich, gastlich, liebenswürdig zu Gästenaccueillantaccueillant (e) [akœjã, ãt] -
3 placer
plasev1) legen, stellen2) ( caser) unterbringen3) ( investir) investieren, anlegen4) ( mettre) platzieren5)se placer — Platz nehmen, sich hinsetzen
placerplacer [plase] <2>1 (mettre) stellen/legen; Beispiel: placer quelque chose sur l'étagère; (verticalement/à plat) etwas auf das Regal stellen/legen2 (installer) aufstellen sentinelle; Beispiel: placer les spectateurs/les invités den Zuschauern die Plätze anweisen/den Gästen ihren Platz zuweisen; Beispiel: placer un enfant dans une famille d'accueil ein Kind bei einer Pflegefamilie unterbringen3 (introduire) anbringen anecdote, remarque; Beispiel: placer une idée dans quelque chose einen Gedanken in etwas Accusatif einflechten; Beispiel: ne pas pouvoir placer un mot [oder ne pas arriver à en placer une] nicht zu Wort kommen4 (mettre dans une situation professionnelle) Beispiel: placer un ami dans une entreprise comme quelque chose einen Freund in einem Unternehmen als etwas unterbringen; Beispiel: être placé sous l'autorité [oder la direction] [oder les ordres] de quelqu'un jdm unterstellt sein, jemandem unterstehen5 finances, bourse anlegen argent, capitaux, économies3 (avoir sa place désignée) Beispiel: se placer devant/à côté de quelque chose meuble, objet, obstacle seinen Platz vor/neben etwas datif haben -
4 trinquer
tʀɛ̃kev1) anstoßen, zuprosten2) ( boire) trinken3) (fam: recevoir) mit den Gästen anstoßenLes parents boivent, les enfants trinquent. — Die Eltern trinken, die Kinder stoßen an.
4) (fig) die Zeche bezahlen müssen, etw ausbaden müssentrinquertrinquer [tʀɛ̃ke] <1>Beispiel: trinquer à la santé de quelqu'un auf jemanden anstoßen -
5 monde
monde [mõd]〈m.〉1 wereld ⇒ heelal, kosmos2 wereld ⇒ aardbol, planeet♦voorbeelden:il y a un monde entre les deux frères • er is een hemelsbreed verschil tussen de twee broersc'est un monde! • dat is kras!c'est un monde que ce travail • dit is een buitengewoon veelomvattend werkl'autre monde • het hiernamaalsde l'autre monde • van het hiernamaals, uit een ver verleden, uit het jaar nulavoir des idées de l'autre monde • er ouderwetse ideeën op na houdendans le monde entier • in, over de hele wereldcourir le monde • veel reizenil n'est plus de ce monde • hij is heengegaanexpédier, envoyer qn. dans l'autre monde • iemand naar de andere wereld helpenpasser dans l'autre monde • stervenainsi va le monde • zo gaat het in de werelddu train où va le monde • als de dingen zo doorgaanfaire, donner tout au monde pour • er alles voor over hebben omje ne le ferais pour rien au monde • ik zou dat voor geen geld doenmettre un enfant au monde • een kind ter wereld brengenvenir au monde • ter wereld komenêtre seul au monde • alleen op de wereld staande par le monde • overal ter wereldc'est le meilleur homme du monde • het is een bovenste beste manêtre le mieux du monde avec qn. • op zeer goede voet met iemand staantu es fâché? pas le moins du monde • ben je boos? niet in het minstdepuis que le monde est monde • sinds mensenheugenis→ tourle monde antique • de Oudheidle grand monde • de hoogste kringenêtre du même monde • uit hetzelfde milieu komenle petit monde • de kinderenc'est le monde renversé, à l'envers • dat is de omgekeerde wereldle tiers monde • de derde wereldmourir au monde • de wereld verzakenquitter le monde • in het klooster gaanvivre dans le monde • midden in de wereld staan4 le beau monde • de uitgaande wereld, de grote wereldle monde est méchant • de mensen zijn slechttout le monde • iedereenil y a un monde fou • er zijn ontzettend veel mensenconnaître son monde • zijn pappenheimers kennenc'est se moquer du monde • dat is wel heel brutaal¶ (pas) le moins du monde • in het minst niet, allerminstm1) wereld2) mensen -
6 nombre
nombre [nõbr]〈m.〉2 aantal ⇒ menigte, hoeveelheid3 telwoord♦voorbeelden:nombres fractionnaires décimaux • tiendelige breukenun mauvais nombre • ongeluksgetalfaire nombre • alleen maar als zaalvulling dienen; talrijk lijken; meetellenmettre au nombre des meilleurs • tot de besten rekenenle (plus) grand nombre • het merendeelje te compte au nombre de mes amis • ik reken jou tot mijn vriendennombre (de) • veelen nombre • in groten getaleils sont supérieurs en nombre • zij zijn numeriek sterkersans nombre • talloosserez-vous du nombre (des invités)? • behoort u tot de genodigden?nombre ordinal • rangtelwoord————————nombre (de)m1) getal2) menigte, hoeveelheid3) telwoord -
7 recevoir
recevoir [rəsvwaar]1 (bezoek) ontvangen ⇒ gasten uitnodigen, een feest gevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 krijgen ⇒ ontvangen, opvangen, ondergaan♦voorbeelden:recevoir une averse • in een stortbui terechtkomenrecevoir des blessures • verwondingen oplopen〈 informeel〉 qu'est-ce qu'il a reçu! • die is goed te pakken genomen!v1) ontvangen, krijgen3) onthalen -
8 service
service [servies]〈m.〉1 dienst ⇒ dienstplicht, -tijd, -uitvoering♦voorbeelden:faire son service (militaire) • zijn dienstplicht vervullenoffrir ses services • zijn goede diensten aanbiedenprendre son service • in dienst gaan, zijn werkzaamheden beginnenrendre service à qn. • iemand een dienst bewijzenrendre (des) service(s) • dienst doen, van dienst zijn, te pas komenà votre service! • tot uw dienst!entrer au service de qn. • in iemands dienst tredense mettre au service de qc., de qn. • zich in dienst van iets, iemand stellenêtre de service • dienst doen, hebben, de week hebbenpompier de service • dienstdoende brandweermanentrer en service • in gebruik genomen wordenmettre qc. en service • iets in gebruik stellenêtre en service commandé • bezig zijn met de uitoefening van een diensttaakmettre qc. hors (de) service • iets buiten gebruik stellenêtre à cheval sur le service • een dienstdoener, dienstklopper zijn2 service après-vente • serviceafdeling, klantenservicechef de service • hoofd van dienst, afdelingschefservice d'ordre • ordebewakingsdienstservice de ramassage • ophaaldienstservice de réanimation • intensive careservice des urgences • eerstehulpdienstservice conversationnel • babbelboxservice social • afdeling welzijnszakenservices sociaux • (instellingen voor) maatschappelijk werksociété de service • dienstverlenende ondernemingservice compris • inclusief, bediening(sgeld) inbegrepenservice non compris • exclusief, zonder bediening(sgeld)faire le service • (de gasten) bedienenservice à thé • theeserviesm1) dienst2) bediening3) servies4) eredienst [religie]5) service [sport] -
9 faire faire le tour du propriétaire
faire faire le tour du propriétaireDictionnaire français-néerlandais > faire faire le tour du propriétaire
-
10 faire le service
faire le service -
11 faire le tour des invités
faire le tour des invitésDictionnaire français-néerlandais > faire le tour des invités
-
12 un bon, grand nombre d'invités
un bon, grand nombre d'invitésDictionnaire français-néerlandais > un bon, grand nombre d'invités
См. также в других словарях:
Gasten — Gasten, Matrosen, die zu einem bestimmten Schiffsdienste gehören, z.B. Mars Gasten, Boots Gasten, Bram Gasten, so v.w. Geselle … Pierer's Universal-Lexikon
Gasten — ist der Name folgender geographischer Objekte: ein Ort in Ober Grafendorf Gosta, Ort bei Gaschurn im Klostertal, Vorarlberg, heute Innergosta und Außergosta (veraltete Schreibweise) Powiat Gostyniński, in Polen (Kreis Gasten, Verwaltungseinheit… … Deutsch Wikipedia
Gasten — 1. Heute gegastet, morgen gefastet. – Sprichwörtergarten, 197. 2. Langes Gasten, langes Fasten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
gasten — gạs|ten <sw. V.; hat (schweiz. seltener): 1. als 1↑Gast (1) aufnehmen, beherbergen. 2. (Gäste) mit Speisen u. Getränken bedienen; bewirten … Universal-Lexikon
Landkreis Gasten — Landkreis Waldrode war während des Zweiten Weltkrieges der Name einer deutschen Verwaltungseinheit im besetzten Polen (1939–45). Inhaltsverzeichnis 1 Vorgeschichte (1793 bis 1807) 2 Verwaltungsgeschichte 3 Kommunale Gliederung 4 Größe … Deutsch Wikipedia
Neustift bei Gasten — Wappen Karte … Deutsch Wikipedia
Gast — 1. A Gost mag a Gästel mîte brengen. (Schles.) – Frommann, III, 408, 19. 2. Als Gast soll man das Trinken bemessen, aber wie zu Hause essen. Dän.: Drik som en gæst, og æd som hiemme er vane. (Prov. dan., 212.) 3. An den Gästen man spürt, wie der… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wirth — 1. Beim besten Wirth zehret man am besten. – Lehmann, 922, 10. 2. Beim Wirth muss man dass lachen sowol bezahlen, als die Kost. – Lehmann, 923, 24; Eiselein, 646; Simrock, 11683. 3. Da der Wirth ein Hanrey ist, ziehen die Gäste gerne ein. – Facet … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gastmahl — Gastmahl, eine festliche Mahlzeit, die aus einer Reihenfolge von Gerichten besteht, und für deren Veranstaltung gewisse in der Sitte des betreffenden Landes begründete Regeln gelten. Die ältesten festlichen Mahlzeiten waren Leichenschmäuse zu… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Flaggenparade — der 379th Expeditionary Medical Group (US Air Force) Eine Flaggenparade ist das feierliche Hissen bzw. Niederholen einer Flagge im Rahmen eines militärischen Zeremoniells. Flaggenparaden sind oft Bestandteil des diplomatischen Protokolls… … Deutsch Wikipedia
DB Lounge — Die DB Lounge München vor ihrer Renovierung (Neueröffnung: August 2007) … Deutsch Wikipedia