-
1 gens
gens [zĵã]〈m. of v., meervoud〉1 mensen ⇒ lieden, lui♦voorbeelden:droit des gens • volkenrechtgens d'Eglise • geestelijkengens de lettres • letterkundigengens de maison • (huis)bediendendes gens du monde • mensen uit de hoogste kringengens de robe • juristengens du voyage • circusartiestendes gens bien, comme il faut • fatsoenlijke mensend'honnêtes gens • brave mensenles jeunes gens • de jongeluipetites gens • kleinburgers, kleine luidengens sans aveu • schorremorrie, booswichtenm/f plmensen, lieden -
2 monde
monde [mõd]〈m.〉1 wereld ⇒ heelal, kosmos2 wereld ⇒ aardbol, planeet♦voorbeelden:il y a un monde entre les deux frères • er is een hemelsbreed verschil tussen de twee broersc'est un monde! • dat is kras!c'est un monde que ce travail • dit is een buitengewoon veelomvattend werkl'autre monde • het hiernamaalsde l'autre monde • van het hiernamaals, uit een ver verleden, uit het jaar nulavoir des idées de l'autre monde • er ouderwetse ideeën op na houdendans le monde entier • in, over de hele wereldcourir le monde • veel reizenil n'est plus de ce monde • hij is heengegaanexpédier, envoyer qn. dans l'autre monde • iemand naar de andere wereld helpenpasser dans l'autre monde • stervenainsi va le monde • zo gaat het in de werelddu train où va le monde • als de dingen zo doorgaanfaire, donner tout au monde pour • er alles voor over hebben omje ne le ferais pour rien au monde • ik zou dat voor geen geld doenmettre un enfant au monde • een kind ter wereld brengenvenir au monde • ter wereld komenêtre seul au monde • alleen op de wereld staande par le monde • overal ter wereldc'est le meilleur homme du monde • het is een bovenste beste manêtre le mieux du monde avec qn. • op zeer goede voet met iemand staantu es fâché? pas le moins du monde • ben je boos? niet in het minstdepuis que le monde est monde • sinds mensenheugenis→ tourle monde antique • de Oudheidle grand monde • de hoogste kringenêtre du même monde • uit hetzelfde milieu komenle petit monde • de kinderenc'est le monde renversé, à l'envers • dat is de omgekeerde wereldle tiers monde • de derde wereldmourir au monde • de wereld verzakenquitter le monde • in het klooster gaanvivre dans le monde • midden in de wereld staan4 le beau monde • de uitgaande wereld, de grote wereldle monde est méchant • de mensen zijn slechttout le monde • iedereenil y a un monde fou • er zijn ontzettend veel mensenconnaître son monde • zijn pappenheimers kennenc'est se moquer du monde • dat is wel heel brutaal¶ (pas) le moins du monde • in het minst niet, allerminstm1) wereld2) mensen -
3 peuple
peuple1 [pupl]〈m.〉3 massa ⇒ volk, klootjesvolk♦voorbeelden:le peuple chrétien • de christenenle peuple élu • het uitverkoren volkle petit, menu, bas peuple • het mindere volksortir du peuple • uit het gewone volk voortkomense moquer du peuple • maling hebben aan de mensen————————peuple2 [pupl]1 volks(-) ⇒ ordinair, achterbuurt-m1) volk2) bevolking3) gewone volk, massa4) mensen -
4 beaucoup
beaucoup [bookoe]〈 bijwoord〉1 veel ⇒ zeer, heel♦voorbeelden:c'est déjà beaucoup • dat is al heel watc'est beaucoup dire • dat is kras gezegdêtre beaucoup pour qn. • veel voor iemand betekenenil s'en faut de beaucoup • dat scheelt veelbeaucoup sont de notre avis • veel mensen zijn het met ons eensils travaillent beaucoup • ze werken hardbeaucoup mieux • veel beterbeaucoup trop • veel te veelavoir beaucoup de choses à faire • veel te doen hebbenbeaucoup de gens • veel mensende beaucoup • verreweg, veruitil y est pour beaucoup • het is in grote mate aan hem te dankenmerci beaucoup • dank u zeeradv(de)1) veel2) zeer, heel -
5 certain
certain [sertẽ]〈bijvoeglijk naamwoord en onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:preuve certaine • doorslaand bewijsce n'est pas certain • dat staat niet vastle certain • het zekerepréférer le certain à l'incertain • het zekere voor het onzekere nemenun certain nombre de personnes • een aantal mensencertaines personnes • sommige mensen, sommigen1. adj1) zeker, vast(staand)2) bepaald, zeker2. certainsadj pl -
6 comprimer
comprimer [kõpriemee]〈 werkwoord〉1 samendrukken ⇒ samenpersen, dichtknijpenv1) samendrukken, samenpersen2) dicht opeenpakken [mensen]3) inkrimpen, bezuinigen4) onderdrukken, bedwingen -
7 courir
courir [koerier]1 hard lopen ⇒ hollen, rennen3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn♦voorbeelden:les gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopenbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doenmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijdenlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈 informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen♦voorbeelden:v1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken13) de keel uithangen, vervelen -
8 entourage
-
9 humain
humain [uumẽ]♦voorbeelden:adj1) menselijk, mensen-2) menslievend, humaan -
10 population
population [poppuulaasjõ]〈v.〉1 bevolking ⇒ bevolkingsgroep, volksdeel♦voorbeelden:population active • beroepsbevolkingpays à population dense, faible • dicht-, dunbevolkt landpopulation scolaire • schooljeugdf1) bevolking2) (de) mensen -
11 public
〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 openbaar ⇒ algemeen, publiek, staats-, overheids-♦voorbeelden:la chose publique • de staat, de publieke zaakl'ennemi public numéro 1 • staatsvijand nummer 1une fonction publique • een overheidsfunctiela fonction publique • het overheidsapparaatsanté publique • volksgezondheidrendre public • openbaar maken〈 zelfstandig〉 en public • publiekelijk, in het openbaarinterdit au public • verboden toegangle public • het publiek; de mensen, de bevolking1. m1) publiek2) mensen2. public/publiqueadjopenbaar, publiek, overheids- -
12 plupart
plupart [(laa)pluupaar]〈v.〉♦voorbeelden:la plupart du temps • meestalpour la plupart • voor het grootste deel -
13 avoir
avoir1 [aavwaar]〈m.〉1 bezit ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:avoir fiscal • belastingfaciliteitense faire faire un avoir • een tegoedbon laten uitschrijvenavoir à la caisse d'épargne • spaartegoedportez cette somme à mon avoir • crediteert u mij voor dit bedrag————————avoir2 [aavwaar]2 〈 vooral met toekomende tijd, passé composé, passé défini〉 krijgen ⇒ in het bezit komen van, hebben ⇒ 〈 examen, trein〉 halen3 te pakken nemen ⇒ beetnemen, te grazen nemen6 schelen ⇒ mankeren, hebben♦voorbeelden:avoir qn. à déjeuner • iemand te lunchen hebbenen avoir assez de qn. • genoeg van iemand hebbenen avoir à, après, contre qn. • iets tegen iemand hebben, op iemand gebeten zijnnous en avons pour deux heures • we hebben er twee uur voor nodigen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenavoir pour ami • als vriend hebbenavoir qc. sur soi • iets bij zich hebbenavoir un prix • een prijs krijgenfaire avoir qc. à qn. • iemand aan iets helpen6 qu'est-ce qu'elle a, cette télé? • wat mankeert er aan die televisie?1 er is, zijn ⇒ er staat, staan, er ligt, liggen♦voorbeelden:il y a cinq kilomètres d'ici au village • het dorp is vijf kilometer hiervandaanil y en a qui • er zijn mensen diecombien y a-t-il d'ici à Paris? • hoever is het (van hier) naar Parijs?il n'y a pas de quoi • niets te dankenil n'y a pas que lui • hij is niet de enigequ'est-ce qu'il y a de nouveau? • wat voor nieuws is er?→ unIII 〈 hulpwerkwoord〉1 hebben, zijn2 moeten ⇒ behoeven, willen♦voorbeelden:il n'a pas à se plaindre • hij heeft niet te klagentu n'auras pas à le regretter • je zult er geen spijt van krijgenje n'ai rien à faire • ik heb niets te doenj'ai (fort) à faire • ik heb het (erg) druk1. m1) bezit, vermogen2) creditpost2. v1) hebben, bezitten2) krijgen3) halen [examen, trein]5) dragen [kleren]6) zijn [leeftijd]7) meten8) schelen, mankeren9) lijken (op)10) [hulpww.] hebben, zijn11) [hulpww.] moeten3. il y av1) er is/zijn2) geleden zijn -
14 bac
bac [baak]〈m.〉2 bak ⇒ kuip, trog♦voorbeelden:m1) (veer)pont2) bak, kuip, trog3) baccalaureaat, toelatingexamen voor hoger onderwijs -
15 bétail
-
16 centaine
centaine [sãten]〈v.〉♦voorbeelden:arriver à la centaine • honderd wordenà la centaine, par centaines • met, bij honderdenf -
17 cohorte
-
18 col
col [kol]〈m.〉♦voorbeelden:col bleu • handarbeiderfaux col • losse boordle faux col d'une bière • de manchet van een biertjecol marin • matrozenkraagcol officier • staande kraagcol roulé • rolkraag, colpull à col roulé • coltruicol tenant • vaste boordcol de l'utérus • baarmoederhalsse pousser du col • deftig, opschepperig doenm1) kraag2) hals3) bergpas -
19 commode
commode1 [kommod]〈v.〉♦voorbeelden:————————commode2 [kommod]1 praktisch ⇒ gerieflijk, geschikt♦voorbeelden:2 c'est trop commode • dat is te gemakkelijk, dat is de weg van de minste weerstand1. f 2. adj1) gemakkelijk, gerieflijk2) toegeeflijk3) laks, verslapt, eenvoudig [moraal]4) lastig, moeilijk, onhandelbaar -
20 condition
condition [kõdiesjõ]〈v.〉3 toestand ⇒ conditie, vorm4 lot ⇒ gesteldheid, toestand5 stand ⇒ rang, klasse, afkomst♦voorbeelden:dicter, (im)poser ses conditions • zijn voorwaarden opleggen, stellenà condition de 〈+ onbepaalde wijs〉, à condition que 〈+ aanvoegende wijs〉, à la condition que 〈+ toekomende tijd of aanvoegende wijs〉 • op voorwaarde datdans ces conditions • in dat gevalse rendre sans condition • zich onvoorwaardelijk overgevensous condition • voorwaardelijk, onder voorbehoud3 être en (bonne) condition pour • goed voorbereid zijn om, een goede kans maken om〈 figuurlijk〉 mettre en condition • conditioneren, beïnvloeden, in een bepaalde toestand brengen1. f1) voorwaarde, eis2) toestand, conditie, gesteldheid3) stand, rang, afkomst2. conditionsf pl
См. также в других словарях:
Mensen — (v. lat.), so v.w. Meßtisch … Pierer's Universal-Lexikon
Mensen Ernst — (* im Sommer 1795 in Fresvik am Sognefjord, Norwegen, als Mons Monsen Øyri; † vermutlich 22. Januar 1843 in der Wüste von Syene) war ein norwegischer Schnellläufer. Mensen Ernst fuhr seit 1813 als Seemann um die Welt – kehrt … Deutsch Wikipedia
Mensen Ernst — Mensen Ernst. Mensen Ernst (1795–1843) was born as Mons Monsen Øyri, in the summer of 1795 in the village of Fresvik along the Sognefjord, in the municipality of Vik in Sogn og Fjordane county, Norway. He was a road runner and ultramarathonist… … Wikipedia
Mensa — Mensa, Cafeteria … Deutsch Wikipedia
Mensa (Hochschule) — Mensa, Cafeteria Als Mensa (von lateinisch mensa „Tisch, Tafel“; Plural Mensen oder Mensa) wird die Kantine einer Hochschule bezeichnet. Teilweise wird der Begriff auch in Schulen verwendet. Inhaltsverzeichnis 1 … Deutsch Wikipedia
Mensa (Universität) — Mensa, Cafeteria Als Mensa (von lateinisch mensa „Tisch, Tafel“; Plural Mensen oder Mensa) wird die Kantine einer Hochschule bezeichnet. Teilweise wird der Begriff auch in Schulen verwendet. Inhaltsverzeichnis 1 … Deutsch Wikipedia
Mensarien — Mensa, Cafeteria Als Mensa (von lateinisch mensa „Tisch, Tafel“; Plural Mensen oder Mensa) wird die Kantine einer Hochschule bezeichnet. Teilweise wird der Begriff auch in Schulen verwendet. Inhaltsverzeichnis 1 … Deutsch Wikipedia
Polytechnikum Dresden — 51.02805555555613.7266666666677Koordinaten: 51° 1′ 41″ N, 13° 43′ 36″ O … Deutsch Wikipedia
Polytechnikum in Dresden — 51.02805555555613.7266666666677Koordinaten: 51° 1′ 41″ N, 13° 43′ 36″ O … Deutsch Wikipedia
Polytechnische Schule Dresden — 51.02805555555613.7266666666677Koordinaten: 51° 1′ 41″ N, 13° 43′ 36″ O … Deutsch Wikipedia
TH Dresden — 51.02805555555613.7266666666677Koordinaten: 51° 1′ 41″ N, 13° 43′ 36″ O … Deutsch Wikipedia