-
1 familiair
-
2 familiair
♦voorbeelden:1 een familiaire kerel • a friendly guy/chapfamiliair met iemand omgaan • be on intimate terms with someone -
3 familiair
adj. familiar, ordinary, common; skilled; close, intimate; well-known; informal -
4 familiair
senlibenli adj -
5 familiair met iemand zijn
familiair met iemand zijnêtre familier avec qn. -
6 familiair met iemand omgaan
familiair met iemand omgaanVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > familiair met iemand omgaan
-
7 al te familiair met iemand omgaan
al te familiair met iemand omgaanêtre trop libre avec qn.Deens-Russisch woordenboek > al te familiair met iemand omgaan
-
8 doe niet zo familiair
doe niet zo familiairVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > doe niet zo familiair
-
9 familijaran
familiair -
10 familier
familier [faamieljee],familière [faamieljer]2 ongedwongen ⇒ vrij, vertrouwelijk, familiair♦voorbeelden:un familier • huisvriend; geregeld bezoeker= familière; adj1) vertrouwd, bekend2) ongedwongen, informeel3) vrijpostig4) gemeenzaam -
11 familiar
adj. gewoon, vaak voorkomend; kundig, bedreven; verwant; bekend; open, onofficieel; tam, getemd; familiaar--------n. vriend, kennis; gevolg van de pausfamiliar1[ fəmilliə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boezemvriend(in) ⇒ intimus, intima————————familiar21 vertrouwd ⇒ bekend, gewoon3 informeel ⇒ ongedwongen, gemeenzaam4 vrijpostig ⇒ familiair, gemeenzaam♦voorbeelden:doesn't that look familiar to you? • komt dat je niet bekend voor? -
12 hawk
n. havik--------v. venten; verspreidenhawk1[ ho:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hawk2〈 werkwoord〉 -
13 palsy-walsy
-
14 warbler
n. zanger; tjiftjaf (vogel)[ wo:blə] -
15 familiarly
adv. gemeenzaam; bekend; vertrouwd; vertrouwelijk, intiem; (al te) familiair -
16 genetical
adj. m.b.t. de genetica, m.b.t. de genen; erfelijke, familiair; (Taalkunde) m.b.t. de connectie tussen of onder talen die afstammen van dezelfde oertaal -
17 multifamilial
adj. multi-familiair -
18 overfamiliar with
te familiair met -
19 porphyria
n. porfierie (ziekte berustend op een familiair-constitutionele stoornis i.d. enzymatische synthese v.h. hemoglobine en o.m. wordt gekenmerkt door porfyrinurie)) -
20 cochon
cochon1 [kosĵõ]〈m.〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 des (petits) yeux de cochon • varkensoogjes, zeer kleine ogencochon de mer • bruinvis〈 informeel〉 je n'ai pas gardé les cochons avec vous • 〈 als iemand dadelijk te familiair is〉wij zijn toch geen familie van elkaar?être gros, gras comme un cochon • een vetzak zijncochon qui s'en dédit! • hand erop!————————cochon2 [kosĵõ],cochonne [kosĵon]〈m., v.〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:2 ce cochon-là, ce cochon de X • (X,) die smeerlap¶ (eh bien,) mon cochon! • (nou, nou,) jij durft!quel cochon de temps!, temps de cochon! • wat een beestenweer!————————cochon3 [kosĵõ],cochonne [kosĵon]♦voorbeelden:1. m1) varken, zwijn2) varkensvlees2. cochon/-onnem/fviezerik, smeerlap3. cochon/-onneadj1) vies, vuil2) schunnig, schuin
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Schwein — (s. ⇨ Ferkel und ⇨ Sau). 1. A muar Swin, a thanner Speelang. (Amrum.) – Haupt, VIII, 354, 52. Je mehr Schweine, desto dünnerer Spülicht. 2. A Schwein un a Kaufmann müssen ausgenommen sein, ehe mer sieht, was dran is. 3. Alle Schweine sind im… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon