-
21 afslaan
2 [m.b.t. machine, motor] s'arrêter♦voorbeelden:1 links afslaan • 〈m.b.t. iemand〉 prendre à gauche; 〈m.b.t. weg〉 tourner à gauche; 〈m.b.t. auto〉 virer à gaucheII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door slaan verdrijven] repousser2 [afwijzen] refuser3 [wegslaan] faire tomber♦voorbeelden:de vijand afslaan • repousser l'ennemide vliegen van het vlees afslaan • chasser les mouches de la viandedat sla ik niet af! • je ne dis pas non!hij sloeg alle boeken van de tafel af • il a flanqué tous les livres par terrede storm heeft een stuk van het dak afgeslagen • la tempête a arraché une partie du toit -
22 koffer
-
23 nummertje
♦voorbeelden:een nummertje maken met iemand • s'envoyer qn. -
24 geheel
geheel1〈 het〉♦voorbeelden:het geheel is groter dan elk van zijn delen • le tout est plus grand que la partieéén geheel vormen met • faire un tout avecde bevolking in zijn geheel • la population dans sa totalitétwee maatschappijen tot één geheel samenvoegen • fondre deux sociétés en une seulein het geheel niet • pas du toutover het geheel genomen • dans son ensemble————————geheel21 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 entier 〈v.: entière〉⇒ tout 〈+ lidwoord + zelfstandig naamwoord enkelvoud〉 〈 bijwoord〉 tout à fait⇒ entièrement♦voorbeelden:de gehele stad • toute la villeeen gehele week • toute une semaineik voel mij een geheel ander mens • je me sens tout autreeen plan geheel opgeven • renoncer définitivement à un projetzijn vermogen geheel verkwisten • gaspiller toute sa fortunegeheel anders • complètement différentgeheel of gedeeltelijk • en tout ou en partieniet geheel • pas tout à faitgeheel niet • pas du touthij was geheel in 't zwart • il était tout en noirgeheel en al • complètement -
25 afzonderen
2 [apart zetten en houden] isoler3 [met een schot afscheiden] séparer par une cloison4 [uit een mengsel, verbinding afscheiden] extraire♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich afzonderen〉♦voorbeelden:zich van een gezelschap afzonderen • s'isolervan de buitenwereld afgezonderd leven • vivre dans l'isolement complet -
26 brok
♦voorbeelden:in brokken uiteenvallen • se morcelernu zitten ze met de brokken • il ne leur reste plus qu'à recoller les morceauxdaar komen brokken van! • il va y avoir de la casse!zij is één brok zenuwen • c'est un paquet de nerfs -
27 een kaartje leggen, maken
een kaartje leggen, maken -
28 een nummertje maken
een nummertje maken -
29 een potje kaarten
een potje kaarten -
30 groot
1 [algemeen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 grand 〈 meestal vóór zelfstandig naamwoord〉; 〈 bijwoord〉 en grand ⇒ 〈 moreel〉 grandement2 [belangrijk] important♦voorbeelden:voor een groot deel • en grande partieeen grote eter • un grand mangeureen groot gezelschap • une compagnie nombreuseeen groot gezin • une famille nombreusegroot kaliber • gros calibrebij mist groot licht • en cas de brouillard, allumez vos phareseen groot man • un grand hommede grote mensen • les grandes personneshet tekort is tien miljoen groot • le déficit est de dix millionsmet grote moeite • à grand-peinede grote stad • la grande villegrote stappen nemen • marcher à grands pasde grote vakantie • les grandes vacancesiemand groot verdriet doen • faire beaucoup de peine à qn.groot wild • gros gibier〈m.b.t. personen〉 dat wordt een hele grote • il, elle ira loinwat ben jij groot geworden! • comme tu as grandi!zich groot houden • se dominergroter gaan wonen • déménager pour habiter plus granddat moet je groot zien • il faut voir cela en grandzij zijn even groot • ils ont la même tailledaar ben je te groot voor • tu es trop grand pour çaKarel de Grote • Charlemagnein het groot handel drijven • être dans le commerce de groshij doet alles in het groot • il fait tout en grandhij is 5 cm groter dan zij • il a 5 cm de plus qu'elle -
31 kaartje
♦voorbeelden:iemand kaartjes geven • offrir des places à qn.een kaartje voor de bioscoop • un billet de cinéma -
32 meedoen
♦voorbeelden:1 mag ik meedoen? • je peux jouer?ik doe niet mee • je n'en suis pasmeedoen aan een samenzwering • entrer dans un complothij wil meedoen met zijn vrienden • il veut faire comme ses amis -
33 met iemand de koffer in duiken
met iemand de koffer in duiken -
34 stuk
stuk1〈 het〉5 [aantrekkelijke vrouw, man] (beau) morceau♦voorbeelden:een stuk met iemand meelopen • faire un bout de chemin avec qn.de stukken opvegen • balayer les morceauxwerken dat de stukken er af vliegen • travailler d'arrache-piediets aan stukken slaan, gooien • mettre qc. en morceauxin, aan, bij stukken en brokken • fait de pièces et de morceauxiets in stukken scheuren • déchirer qc. en morceauxiets in drie stukken verdelen • diviser qc. en trois morceauxin stukken vliegen • voler en éclatseen stuk uit een boek voorlezen • lire un passage d'un livreeen stuk van haar leven • une partie de sa vieeen pond biefstuk aan één stuk • une livre de bifteck en un seul morceauaan één stuk doorpraten • parler sans interruptionuit één stuk vervaardigd • d'un seul morceaueen stuk beter • beaucoup mieuxmijn klas is een heel stuk voor • ma classe a pris une bonne avancezij is een stuk afgeslankt • elle a pas mal maigridat zou ons een stuk verder brengen • ça nous avancerait pas maliemand met stukken slaan • surpasser qn. de loinop geen stukken na • en aucune manièreeen stuk speelgoed • un jouetop stuk werken • travailler à la piècetwee gulden per stuk • deux florins pièceper stuk verkopen • vendre à la piècestuk voor stuk werden de onderdelen vervangen • les pièces ont été remplacées l'une après l'autrehet zijn stuk voor stuk deugnieten • ce sont des vauriens, tous tant qu'ils sonteen tientje het stuk • dix florins piècetwintig stuks koeien • vingt vacheseen stuk of tien appels • une dizaine de pommesgeef me maar een stuk of wat schroeven • donne-moi quelques viseen ongefrankeerd stuk • un envoi postal non affranchieen stukje over dit onderwerp • un petit article sur ce sujet7 de ingekomen stukken • le courrier ‘arrivée’iets met de stukken kunnen bewijzen • pouvoir prouver qc. pièces à l'appuize spelen een nieuw stuk • ils jouent une nouvelle pièceeen broek met stukken • un pantalon rapiécéhij had stukken op zijn ellebogen • ses manches étaient rapiécées aux coudeseen stuk verdriet • un vrai poisoneen misselijk stuk vreten • un type écoeuranteen lui stuk vreten • un tire-au-flancop zijn stuk staan • rester ferme dans son opinionop zijn stuk blijven staan • persévérer (dans son opinion)iemand van zijn stuk brengen • déconcerter qn.een stuk in zijn kraag hebben • avoir un verre dans le nez————————stuk21 [aan stukken; defect] cassé2 [onder de indruk, ingenomen met] bouleversé♦voorbeelden:de klok is stuk • la pendule ne marche plusde automaat is stuk • l'appareil distributeur est en panneeen boek stuk lezen • abîmer un livre (à force de le lire)iets stuk slaan • démolir qc.het kopje viel stuk • la tasse s'est cassée (en tombant)helemaal stuk van iets zijn • être tout bouleversé par qc. -
35 trek
♦voorbeelden:iets in grote trekken vertellen • raconter qc. à grands traitsdat is een mooi trekje van haar • ça fait partie de ses qualitésonsympathieke trekken hebben • avoir des côtés antipathiquesiets met een paar vlugge trekken tekenen • faire un dessin en quelques traits de plumeeen spottende trek om de mond • des plis railleurs autour de la bouche7 ergens trek in hebben • avoir envie de (manger) qc.niet aan zijn trekken komen • rester sur sa faimals je er trek in hebt • si le coeur vous en ditde trek naar de stad • l'exode ruraldie vogels zijn hier op de trek • ces oiseaux sont en migrationhij zal zijn trekken thuis krijgen • il recevra la monnaie de sa pièce -
36 triktrakken
-
37 uitschrijven
1 [op schrift uitwerken] écrire2 [bekendmaken] annoncer3 [schrappen uit een register] rayer4 [invullen, ondertekenen] rédiger♦voorbeelden:een prijsvraag uitschrijven • organiser un concourseen vergadering uitschrijven • convoquer une assemblée -
38 vloer
♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 met iemand de vloer (aan)vegen, aandweilen • ridiculiser qn.de vloer doen • faire le soleen vloer leggen • poser un plancherik dacht dat ik door de vloer ging • j'aurais voulu disparaître sous terreop de vloer slapen • dormir par terreveel mensen over de vloer hebben • avoir la maison pleinehij komt daar (vaak) over de vloer • il y va régulièrement (souvent)je kunt er van de vloer eten • on pourrait y manger par terrevoetje van de vloer doen • jouer à chat perché
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Faire partie de quelque chose — ● Faire partie de quelque chose en être un élément, être au nombre de : Vous faites partie des privilégiés … Encyclopédie Universelle
partie — [ parti ] n. f. • 1119; de 2. partir I ♦ Élément d un tout organisé. 1 ♦ (Envisagé dans ses rapports avec la totalité qui le comprend.) « je tiens impossible de connaître les parties sans connaître le tout, non plus que de connaître le tout sans… … Encyclopédie Universelle
PARTIE — n. f. Fraction d’un tout. Le tout est plus grand que la partie. Un tout composé de parties différentes. Les parties du corps. Les cinq parties du monde. Une partie de cet édifice tombe en ruines. La partie haute, la partie basse d’une rivière. Ce … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Faire les poubelles — Récupération informelle des déchets Pour les articles homonymes, voir Récupération des déchets et Chiffonnier. Ramasseurs de déchets dans un bidonvill … Wikipédia en Français
Faire l'élastique — Glossaire du cyclisme Sommaire 1 A 2 B 3 C 4 D 5 E … Wikipédia en Français
Faire le trou — Glossaire du cyclisme Sommaire 1 A 2 B 3 C 4 D 5 E … Wikipédia en Français
Faire parler la classe — Glossaire du cyclisme Sommaire 1 A 2 B 3 C 4 D 5 E … Wikipédia en Français
partie — 1. (par tie) s. f. 1° Portion d un tout. 2° Les petites parties, les atomes. 3° Portion du corps. 4° Dans le langage scolastique, certaines divisions de l âme. 5° En grammaire, parties du discours, parties des verbes, etc. ; en peinture … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
partie — vuyde et entiere, et sans y toucher, Vacua et integra pars. La quotte partie afferant à un chacun de la compagnie, Pars virilis. Une partie de ceux qui regardent, Pars spectatorum. Ce que fait une partie de nos argentiers, Quod partim nostri… … Thresor de la langue françoyse
partie — Partie. s. f. Portion d un tout, portion d un corps physique, moral ou politique. Petite partie. grande partie. la meilleure partie. une bonne partie. j en ay la meilleure partie. parties essentielles, integrantes. parties anterieures. parties… … Dictionnaire de l'Académie française