-
1 left hand
erhand; s -
2 left
n. s (in politiek)left1[ left]3 se draai1 〈 the〉erkant/zijde ⇒ s, erhand♦voorbeelden:turn to the left • s afslaanon your left • aan uw erhandIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak Left; the〉♦voorbeelden:————————left21 er ⇒ s♦voorbeelden:at/on/to one's left hand • aan zijn erhand————————left3→ leave leave/————————left4〈 bijwoord〉1 s ⇒ aan de erzijde2 naar s ⇒ saf, som♦voorbeelden:→ right right/ -
3 at my left hand
at my left hand -
4 at/on/to one's left hand
at/on/to one's left hand -
5 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
6 indicate
v. aanwijzen, aantonen; noteren; toespelen; aangeven; indiceren dat[ indikkeet]2 duiden/wijzen op ⇒ een teken/symptoom zijn van/voor♦voorbeelden:indicated horsepower • indicateurpaardenkracht -
7 left-handed
-
8 morganatic marriage
-
9 morganatic
adj. morganatisch, van het huwelijk tussen iemand van adel en iemand uit het volk[ mo:gənætik] 〈 morganatically〉♦voorbeelden: -
10 on your left
on your left -
11 the cyclist indicated left
-
12 doesn't know his right hand from his left
zijn rechterhand weet niet wat de erhand doetEnglish-Dutch dictionary > doesn't know his right hand from his left
-
13 laterality
n. Van zijkant; het gebruik van rechter of erhand; een situatie waarbij een van de zijkanten van het lichaam meer ontwikkelt is dan het andere -
14 left handed blow
se, slag met de er vuist/vuist (harde klap met er hand, boks met erhand gegeven) -
15 morganatically
adv. met erhand getrouwd (dmv huwelijk tussen adelijk persoon en meisje van lagere stand) -
16 short
1. adjective1) kurza short time or while ago/later — vor kurzem/kurze Zeit später
for a short time or while — eine kleine Weile; ein [kleines] Weilchen
a short time or while before/after something — kurz vor/nach etwas (Dat.)
in a short time or while — (soon) bald; in Kürze
within a short [space of] time — innerhalb kurzer Zeit
in the short run or term — kurzfristig; kurzzeitig
wear one's hair/skirts short — seine Haare kurz tragen/kurze Röcke tragen
2) (not tall) klein [Person, Wuchs]; niedrig [Gebäude, Baum, Schornstein]3) (not far-reaching) kurz [Wurf, Schuss, Gedächtnis]good doctors are in short supply — gute Ärzte sind rar od. (ugs.) sind Mangelware
be [far/not far] short of a record — einen Rekord [bei weitem] nicht erreichen/[knapp] verfehlen
somebody/something is so much/so many short — jemandem/einer Sache fehlt soundsoviel/fehlen soundsoviele
somebody is short of something — jemandem fehlt es an etwas (Dat.)
time is getting/is short — die Zeit wird/ist knapp
keep somebody short [of something] — jemanden [mit etwas] kurz halten
[have to] go short [of something] — [an etwas (Dat.)] Mangel leiden [müssen]
she is short of milk today — sie hat heute nicht genug Milch
be short [of cash] — knapp [bei Kasse] sein (ugs.)
he is just short of six feet/not far short of 60 — er ist knapp sechs Fuß [groß]/sechzig [Jahre alt]
the short answer is... — um es kurz zu machen: die Antwort ist...
short and sweet — (iron.) kurz und schmerzlos (ugs.)
in short,... — kurz,...
7) (Cookery) mürbe [Teig]8)sell oneself short — (fig.) sein Licht unter den Scheffel stellen
2. adverbsell somebody/something short — (fig.) jemanden/etwas unterschätzen
1) (abruptly) plötzlichstop short — plötzlich abbrechen; [Musik, Gespräch:] jäh (geh.) abbrechen
stop short at something — über etwas (Akk.) nicht hinausgehen
stop somebody short — jemandem ins Wort fallen
bring or pull somebody up short — jemanden stutzen lassen
2) (curtly) kurz angebunden; barschjump/land short — zu kurz springen/zu früh landen (ugs.)
short of something — vor etwas (Dat.)
stop short of the line — vor der Linie stehen-/liegenbleiben
the bomb dropped short [of its target] — die Bombe fiel vor das Ziel
fall or come [far/considerably] short of something — etwas [bei weitem] nicht erreichen
stop short of something — (fig.) vor etwas zurückschrecken
stop short of doing something — davor zurückschrecken, etwas zu tun
4)nothing short of a catastrophe/miracle can... — nur eine Katastrophe/ein Wunder kann...
3. noun 4. transitive verbshort of locking him in, how can I keep him from going out? — wie kann ich ihn daran hindern auszugehen - es sei denn ich schlösse ihn ein?
(Electr. coll.) kurzschließen5. intransitive verb(Electr. coll.) einen Kurzschluss kriegen (ugs.)* * *[ʃo:t] 1. adjective3) (not lasting long; brief: a short film; in a very short time; I've a very short memory for details.) kurz4) (not as much as it should be: When I checked my change, I found it was 20 cents short.) zu wenig2. adverb1) (suddenly; abruptly: He stopped short when he saw me.) kurzerhand2) (not as far as intended: The shot fell short.) zu kurz•- academic.ru/66859/shortness">shortness- shortage
- shorten
- shortening
- shortly
- shorts
- shortbread
- short-change
- short circuit
- shortcoming
- shortcut
- shorthand
- short-handed
- short-list 3. verb(to put on a short-list: We've short-listed three of the twenty applicants.) in die engere Wahl ziehen- short-lived- short-range
- short-sighted
- short-sightedly
- short-sightedness
- short-tempered
- short-term
- by a short head
- for short
- go short
- in short
- in short supply
- make short work of
- run short
- short and sweet
- short for
- short of* * *[ʃɔ:t, AM ʃɔ:rt]I. adj1. (not long) kurzJo's \short for Josephine Jo ist die Kurzform von Josephine2. (not tall) klein3. (not far) kurz\short distance kurze Streckea \short haul eine kurze Strecke [o Fahrt]a \short hop ein Katzensprung mat \short range aus kurzer Entfernung4. (brief) kurzto have a \short memory ein kurzes Gedächtnis habenat \short notice kurzfristigin the \short term kurzfristig, in nächster Zeit\short trip Kurztrip m\short and sweet kurz und schmerzlos5. (not enough)we're £15 \short to pay the bill uns fehlen 15 Pfund, um die Rechnung bezahlen zu könnenwe're still one person \short to make up a quiz team uns fehlt noch eine Person für ein Quizteamto be \short [of cash] ( fam) knapp bei Kasse seinwe're a bit \short of coffee wir haben nur noch wenig Kaffeeto be \short of breath außer Atem seinto be \short of space wenig Platz haben, räumlich beengt seinto be in \short supply schwer zu beschaffen sein, knapp seinto be \short of time wenig Zeit habento be \short on brains nur wenig im Kopf haben6. LING\short vowel kurzer Vokal, Kurzvokal m▪ to be \short [with sb] [jdm gegenüber] kurz angebunden sein8. STOCKEX\short position Baisseposition f9.▶ the \short answer is ‘no’ die Antwort ist kurz und bündig ‚nein‘he has a \short fuse bei ihm brennt leicht die Sicherung durch fam▶ to make \short work of sb mit jdm kurzen Prozess machen▶ to make \short work of sth etw schnell erledigenII. nIII. advto cut sth \short etw abkürzenI had to cut our holiday \short ich musste unseren Urlaub unterbrechenthey never let the children go \short sie ließen es den Kindern an nichts fehlento fall \short of sth etw nicht erreichen, hinter etw dat zurückbleiben; of expectations etw dat nicht entsprechento stop sb \short jdn unterbrechento stop sth \short etw abbrechenshe stopped \short of accusing him of lying beinahe hätte sie ihm vorgeworfen, dass er log▶ in \short kurz gesagt* * *[ʃɔːt]1. adj (+er)1) kurz; steps, person klein; waist (of dress) hochto be short in the leg (person) — kurze Beine haben; (trousers) zu kurz sein
to be in short trousers — in kurzen Hosen herumlaufen; (fig) ein kleiner Junge sein
a short time ago — vor kurzer Zeit, vor Kurzem
in a short time or while — in Kürze, in kurzer Zeit
time is getting/is short —
in short order ( US inf ) — sofort
short drink — Kurze(r) m (inf), Schnaps m
3) (= brief) kurzshort and sweet — schön kurz, kurz und ergreifend (iro)
the short answer is that he refused — kurz gesagt, er lehnte ab
to be short with sb — jdn schroff behandeln, jdm gegenüber kurz angebunden sein (inf)
to be in short supply — knapp sein; (Comm) beschränkt lieferbar sein
we are (five/£3) short, we are short (of five/£3) — wir haben (fünf/£ 3) zu wenig
it's five/£3 short — es fehlen fünf/£ 3
we are seven short — uns (dat)
we are short of books/staff — wir haben zu wenig Bücher/Personal
we are not short of volunteers — wir haben genug Freiwillige, uns fehlt es nicht an Freiwilligen
I'm a bit short (of cash) (inf) — ich bin etwas knapp bei Kasse
he's one sandwich short of a picnic (hum inf) he's one or several cards short of a full deck ( US hum inf ) — er hat sie nicht alle beisammen (inf)
we are £2,000 short/not far short of our target — wir liegen £ 2.000/(nur) knapp unter unserem Ziel
not far or much short of £100 — nicht viel weniger als £ 100, beinahe £ 100, knapp unter £ 100
he is not far short of his fiftieth birthday now — er ist jetzt knapp unter fünfzig, ihm fehlt nicht mehr viel bis zu seinem fünfzigsten Geburtstag
to be short on experience/examples — wenig Erfahrung/Beispiele haben
See:7) pastry mürbe2. adv1)(= below the expected amount)
to fall short (arrow etc) — zu kurz landen; (shot) zu kurz sein; (supplies etc) nicht ausreichento fall short of sth — etw nicht erreichen; of expectations etw nicht erfüllen
it fell 10 feet short of the target — es fehlten 10 Fuß zum Ziel, es war 10 Fuß zu kurz
it falls far short of what we require — das bleibt weit hinter unseren Bedürfnissen zurück; (in quantity) das bleibt weit unter unseren Bedürfnissen
to go short (of money/food etc) — zu wenig (Geld/zu essen etc) haben
the parents went short of food so that the children could eat — die Eltern haben an sich (dat) selbst gespart, damit die Kinder zu essen hatten
we are running short (of water/time) — wir haben nicht mehr viel (Wasser/Zeit)
sugar/water is running short — Zucker/Wasser ist knapp
to sell oneself short (inf) — sein Licht unter den Scheffel stellen, sich unter Wert verkaufen
2) (= abruptly, suddenly) plötzlich, abruptto pull up or stop short (while driving) — plötzlich or abrupt anhalten; (while walking also) plötzlich or abrupt stehen bleiben
I'd stop short of murder —
he stopped short of actually calling me a liar — er ging nicht so weit, mich tatsächlich einen Lügner zu nennen
to be caught short by sth — auf etw (acc) nicht vorbereitet sein
3)nothing short of a revolution can... — nur eine Revolution kann...
I don't see what you can do short of asking him yourself — ich sehe keine andere Möglichkeit, außer dass Sie ihn selbst fragen
short of telling him a lie... — außer ihn zu belügen...
3. n(= short circuit) Kurzschluss, Kurze(r) (inf) m; (inf = short drink) Kurze(r) m (inf); (= short film) Kurzfilm mSee:→ long4. vt (ELEC)kurzschließen5. vi (ELEC)einen Kurzschluss haben* * *short [ʃɔː(r)t]1. (räumlich und zeitlich) kurz:a short time ago vor kurzer Zeit, vor Kurzem;short holiday (bes US vacation) Kurzurlaub m; → hair Bes Redew, run A 1 a, shrift 2, ton1 1 b, work A 12. klein (von Gestalt)3. kurz, knapp (Rede etc). “phone” is short for “telephone” „phone“ ist die Kurzform von „telephone“4. kurz angebunden, barsch5. knapp (Rationen, Stunde etc):run short knapp werden, zur Neige gehen ( → A 8)6. fall ( oder come) short of fig etwas nicht erreichen, den Erwartungen etc nicht entsprechen, hinter einer Sache zurückbleiben7. geringer, weniger ( beide:of als):little short of 10 dollars nicht ganz 10 Dollar;nothing short of nichts weniger als, geradezu;I need £100 but I’m still £10 short aber mir fehlen noch 10 Pfund;8. knapp (of an dat):short of breath kurzatmig;they ran short of bread das Brot ging ihnen aus ( → A 5)9. mürbe (Gebäck etc)10. brüchig (Metall etc)12. WIRTSCH Baisse…13. a) klein, in einem kleinen Glas serviert:b) stark, unverdünntB adv1. kurz(erhand), plötzlich, jäh, abrupt:cut sb short jemandem über den Mund fahren, jemandem das Wort abschneiden fig,;stop short jäh innehalten, stutzen ( → B 3)2. zu kurz:3. short ofb) abgesehen von, außer,c) beinahe, fast:it was little short of a miracle es grenzte an ein Wunder;stop short of zurückschrecken vor (dat)( → B 1)4. WIRTSCH ungedeckt:a) ohne Deckung verkaufen, fixen,b) fig umg bagatellisierenC sa) Kurzfilm mb) MUS kurzer Tonc) LIT kurze Silbed) LING Kürze f, kurzer Laut2. Kurzform f:he is called Bill for short er wird kurz oder der Kürze halber Bill genannt;in short kurz(um)3. Fehlbetrag m, Manko na) Shorts pl,b) bes US (Herren)Unterhose f5. ELEK Kurze(r) m umg (Kurzschluss)6. WIRTSCH Baissespekulant(in)7. pl WIRTSCHa) ohne Deckung verkaufte Waren pl oder Wertpapiere plb) zur Deckung benötigte Wertpapiere pl (beim Blankoverkauf)9. pl feine (Weizen)Kleie* * *1. adjective1) kurza short time or while ago/later — vor kurzem/kurze Zeit später
for a short time or while — eine kleine Weile; ein [kleines] Weilchen
a short time or while before/after something — kurz vor/nach etwas (Dat.)
in a short time or while — (soon) bald; in Kürze
within a short [space of] time — innerhalb kurzer Zeit
in the short run or term — kurzfristig; kurzzeitig
wear one's hair/skirts short — seine Haare kurz tragen/kurze Röcke tragen
2) (not tall) klein [Person, Wuchs]; niedrig [Gebäude, Baum, Schornstein]3) (not far-reaching) kurz [Wurf, Schuss, Gedächtnis]4) (deficient, scanty) knappgood doctors are in short supply — gute Ärzte sind rar od. (ugs.) sind Mangelware
be [far/not far] short of a record — einen Rekord [bei weitem] nicht erreichen/[knapp] verfehlen
somebody/something is so much/so many short — jemandem/einer Sache fehlt soundsoviel/fehlen soundsoviele
time is getting/is short — die Zeit wird/ist knapp
keep somebody short [of something] — jemanden [mit etwas] kurz halten
[have to] go short [of something] — [an etwas (Dat.)] Mangel leiden [müssen]
be short [of cash] — knapp [bei Kasse] sein (ugs.)
he is just short of six feet/not far short of 60 — er ist knapp sechs Fuß [groß]/sechzig [Jahre alt]
5) (brief, concise) kurzthe short answer is... — um es kurz zu machen: die Antwort ist...
short and sweet — (iron.) kurz und schmerzlos (ugs.)
in short,... — kurz,...
6) (curt, uncivil) kurz angebunden; barsch7) (Cookery) mürbe [Teig]8)sell oneself short — (fig.) sein Licht unter den Scheffel stellen
2. adverbsell somebody/something short — (fig.) jemanden/etwas unterschätzen
1) (abruptly) plötzlichstop short — plötzlich abbrechen; [Musik, Gespräch:] jäh (geh.) abbrechen
stop short at something — über etwas (Akk.) nicht hinausgehen
bring or pull somebody up short — jemanden stutzen lassen
2) (curtly) kurz angebunden; barschjump/land short — zu kurz springen/zu früh landen (ugs.)
short of something — vor etwas (Dat.)
stop short of the line — vor der Linie stehen-/liegenbleiben
the bomb dropped short [of its target] — die Bombe fiel vor das Ziel
fall or come [far/considerably] short of something — etwas [bei weitem] nicht erreichen
stop short of something — (fig.) vor etwas zurückschrecken
stop short of doing something — davor zurückschrecken, etwas zu tun
4)nothing short of a catastrophe/miracle can... — nur eine Katastrophe/ein Wunder kann...
3. noun 4. transitive verbshort of locking him in, how can I keep him from going out? — wie kann ich ihn daran hindern auszugehen - es sei denn ich schlösse ihn ein?
(Electr. coll.) kurzschließen5. intransitive verb(Electr. coll.) einen Kurzschluss kriegen (ugs.)* * *adj.klein adj.kurz adj.
См. также в других словарях:
Unimog — utilizado por la Fuerza Aérea Argentina en la Antártida … Wikipedia Español
