-
1 ieder
1 [bijvoeglijk] 〈tezamen; meer dan twee〉 every; 〈afzonderlijk; twee of meer〉 each; 〈 welk dan ook〉 any2 [zelfstandig (gebruikt)] everyone, everybody; each (one); anyone, anybody♦voorbeelden:werkelijk iedere dag • every single dayze komt iedere dag • she comes every dayin iedere hand • in each handtot ieders verbazing • to everyone's surprisewe kregen ieder honderd gulden • we received one hundred guilders each, each of us/we each received one hundred guildersieder van ons • each of us, every one of usieder voor zich • every man for himself -
2 elk
1 [zelfstandig (gebruikt)] [ieder uit een beperkt aantal] 〈 met betrekking tot twee of meer〉 each (one); 〈met betrekking tot meer dan twee; alle(n)〉 every one2 [zelfstandig (gebruikt)] [ieder(een)] everyone, everybody3 [bijvoeglijk] 〈 met betrekking tot twee of meer〉 each; 〈met betrekking tot meer dan twee; alle〉 every; 〈 welke dan ook〉 any♦voorbeelden:elke tweede • every other oneer is daar voor elk wat wils • there's something for everyoneelk voor zich • everyone for himselfze komen elke dag • they come every dayaan elke hand een tas • (with) a bag in each handelke keer dat hij komt • every time he comes -
3 elkaar
1 each other, one another♦voorbeelden:elkaar helpen • help each otherzij lijken op elkaar • they look like/resemble one anothertwee touwen aan elkaar binden • tie two ropes togetherzij maakte het achter elkaar af • she finished it in one gohij heeft een uur achter elkaar gepraat • he went on talking for a whole hourachter elkaar staan • stand one behind the otherweken/uren achter elkaar • for weeks/hours on endvier keer achter elkaar • four times in a rowdrie boeken achter elkaar uitlezen • read three books one after the otherbij elkaar komen • meet, come togetherhij heeft ze niet allemaal bij elkaar • he's got a screw loosealles bij elkaar (genomen) • on the whole, all in allzij hebben 50 gulden bij elkaar kunnen leggen • they were able to raise 50 guilderszoveel geld heb ik nooit bij elkaar gezien • I've never seen so much money at oncemeer dan alle anderen bij elkaar • more than all the others put togetherwij blijven bij elkaar • we stick/keep togetherde kinderen lopen door elkaar • the children are running all over the placealles ligt door elkaar • everything is mixed up/confuseddoor elkaar raken • get mixed up/confusedhet verhaal zit goed/slecht in elkaar • the story is well/badly thought outzij werden het met elkaar eens • they came to an agreementze hadden met elkaar nog geen gulden • they didn't have a guilder between themze kwamen enkele minuten na elkaar binnen • they came in within a few minutes of each other/one anothernaast elkaar zitten/liggen/lopen • sit/lie/walk side by sidegetallen onder elkaar zetten • write/place figures in columnszij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • they must sort that out amongst themselveswe zijn toch onder elkaar • after all we are by ourselveshet zijn vrienden onder elkaar • they are all friends (together)op elkaar liggen • lie one on top of the otherdingen tegen elkaar zetten/leggen/drukken • put/lay/press things togetherdie groep is uit elkaar gevallen • the group has split updie auto valt bijna (van ellende) uit elkaar • that car is falling apartze zijn uit elkaar gegroeid • they (have) drifted apart(personen of zaken) (goed) uit elkaar kunnen houden • be able to tell (people/things) apartuit elkaar gaan • 〈 gezelschap, commissie, jury〉 break up; 〈 vrienden, echtgenoten〉 split up/break up; 〈 menigte, betogers〉 disperseeen machine uit elkaar halen/nemen • strip down/dismantle a machinezij zijn familie van elkaar • they are relatedzij hebben veel van elkaar • they are very much alikehij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar • he's got things fixediets niet voor elkaar kunnen krijgen • not manage (to do) somethinghet is voor elkaar • it has been taken care ofelkaar uit de weg gaan • avoid each other -
4 elk
adj. every, each, all--------adv. apiece, each--------pron. each, any -
5 tegenover
1 [aan de overzijde van] across, facing, opposite3 [vergeleken met] against ⇒ compared to/with♦voorbeelden:1 recht/schuin/vlak tegenover de kerk wonen • live directly/diagonally/just across from the churchde afbeelding tegenover pagina drie • the picture facing page threetegenover elkaar zitten • sit opposite/facing each otherde huizen hier tegenover • the houses across from here/opposite2 zij staan lijnrecht tegenover elkaar (in hun mening) • they are diametrically opposed to each other (in their views)daar staat tegenover dat je … • on the other hand you …3 het nieuwe schip heeft ruimte voor 1600 passagiers, tegenover het oude 1100 • compared to the old ship's 1100 passengers, the new one can accommodate 16004 hoe sta je tegenover die kwestie? • how do you feel about that matter?sympathiek/afwijzend tegenover iets staan • sympathize with/frown (up)on somethingscherp/fel tegenover elkaar staan • be sharply/fiercely opposed to each othertegenover mij is hij altijd beleefd • he's always polite to me¶ staat er nog iets tegenover? • what's in it (for me)? -
6 we kregen ieder honderd gulden
we kregen ieder honderd guldenwe received one hundred guilders each, each of us/we each received one hundred guildersVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > we kregen ieder honderd gulden
-
7 deuce
deuce, playing card with two spots; side of a die bearing two spots; throw of the dice which totals two; score of 40 each or five games each (Tennis) -
8 elkaar
adv. each other, one another--------pron. each other, one another -
9 fiftyfifty
n. fifty fifty, shared equally, fifty percent each, half each; half favorable and half unfavorable -
10 ieder
adj. every, any, each, all--------pron. every, any, each, all -
11 iedere
adj. every, any, each, all--------pron. every, any, each, all -
12 opeenvolgen
v. follow each other, succeed each other -
13 ineengrijpen
• to be in mesh with each other• to engage• to enmesh• to mesh• to mesh together• to mesh with each other -
14 ten opzichte van elkaar
• in relation to each other• mutually• relatively to each otherNederlands-Engels Technisch Woordenboek > ten opzichte van elkaar
-
15 alle
alle1♦voorbeelden:hij had alle reden om • he had every reason tote allen tijde • at any timeboven alle twijfel • beyond all doubtvoor alle zekerheid • just in case————————alle21 all ⇒ every, each, 〈 met betrekking tot personen, zelfstandig ( gebruikt); ook〉 everyone, 〈 met betrekking tot personen, zelfstandig ( gebruikt); ook〉 everybody♦voorbeelden:van alle kanten • from all sidesin aller ogen • in the eyes of everybodyin alle opzichten • in all respectsallen gingen weer naar huis • everyone went home againhet verbaasde allen die het hoorden • it surprised everyone who heard ithij is ons aller vriend • he is a friend to all of uszij gingen met zijn allen • they went all togethergeen van allen wist het • not one of them knewalle twee haar oorbellen • both (of) her earringsallen zonder uitzondering • everyone without exception -
16 elkaar de hand reiken
elkaar de hand reikenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > elkaar de hand reiken
-
17 elkaar in de haren vliegen
elkaar in de haren vliegenfly at each other, be at each other's throatsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > elkaar in de haren vliegen
-
18 haar
haar11 [haarvezel] hair2 [meervoud] [haardos] hair♦voorbeelden:zich de haren uit het hoofd trekken • tear one's hair, kick oneselfiets met de haren erbij slepen/trekken • drag something in (by the head and shoulders)geen haar op m'n hoofd die eraan denkt • I would not dream of itiemand geen haar krenken • not touch a hair of someone's headberouw/spijt hebben als haren op z'n hoofd • feel as sorry as could beelkaar in de haren vliegen • fly at each other, be at each other's throatsiemand tegen de haren instrijken • rub someone up the wrong wayiemand de haren te berge doen rijzen • make someone's hair stand on endm'n haren rezen te berge (van schrik) • my hair stood on end (with fear)het scheelde maar een haar of ik had haar geraakt • I just missed hitting herop een haar na • very nearlygeen haar beter zijn • not be a whit/one bit better1 [al de lichaamsharen] hair2 [het hoofdhaar] hair♦voorbeelden:z'n haar kammen/borstelen • comb/brush one's hairz'n haar laten knippen • have a haircutz'n haar verven • dye one's hairgoed in z'n haar zitten • have a thick head of hair————————haar2♦voorbeelden:hij gaf het haar • he gave it to herdie van haar is wit • hers is whiteII 〈bezittelijk voornaamwoord; vrouwelijk enkelvoud〉♦voorbeelden:zij doet het hare • she does her share -
19 hand
1 [lichaamsdeel] hand♦voorbeelden:in andere handen komen • change handsblote handen • bare handsdie zaak is in goede/slechte handen • that matter is in good/bad handsin goede/verkeerde handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the right/wrong handsiemand de helpende hand bieden • lend someone a (helping) handniet met lege handen komen • not come empty-handed〈 figuurlijk〉 uit de losse hand • roughly, in an improvised wayiets met vaste hand doen • do something with a sure touch〈 figuurlijk〉 met vaste/krachtige hand regeren • rule with a firm/iron handhij is in veilige handen • he is in safe handsiemand (de) handen vol werk geven • give someone no end of work/troublede handen vol hebben aan iemand/iets • have one's hands full with someone/somethinghij heeft de handen meer dan vol • he has enough/too much on his platedat kost handen vol geld • that costs lots of moneyiets aan vreemde handen toevertrouwen • entrust something to strangershij heeft de handen niet vrij • he does not have a free hand〈 figuurlijk〉 de vrije hand hebben/krijgen • have/acquire a free handergens zijn handen niet aan vuil willen maken • refuse to soil one's hands with something〈 figuurlijk〉 ik draai er mijn hand niet voor om • 〈 ik heb er geen moeite mee〉 I think nothing of it; 〈 het kan me niet schelen〉 I don't care a rap (for it)iemand de hand drukken/geven/schudden • give someone one's hand, shake hands with someonedan kunnen we elkaar de hand geven • we're in the same boat〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • 〈 aan zijn kant staan〉 stand by someone; 〈 iemand beschermen die iets misdaan heeft〉 protect someone〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • earn/get applause〈 figuurlijk〉 de hand op iets/iemand leggen • lay hands on someone/somethingiemands hand lezen • read someone's palmde hand lichten met het reglement • disregard the regulationselkaar de hand reiken • hold out a hand to each other 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 reach out to each otherhanden schudden • shake handshij steekt geen/nooit een hand uit • he never does a stroke of workde hand over het hart strijken • 〈 figuurlijk〉 be lenient/soft-heartedhij kan zijn handen niet thuishouden • he can't keep his hands to himselfdaar wordt vaak de hand mee gelicht • that is often skimped/not taken seriously(mijn) hand erop! • you have/here's my hand on it!handen omhoog! (of ik schiet) • hands up!/ 〈 informeel〉stick 'em up! (or I'll shoot)handen thuis! • hands off!〈 figuurlijk〉 iets aan de hand hebben • 〈 met iets bezig zijn〉 have something going/on; 〈 bij iets betrokken zijn〉 be involved in somethingaan de hand van deze berekeningen • on the basis of these calculationsiemand een middel aan de hand doen tegen huiduitslag • put someone on to a good remedy for a rashniks aan de hand! • there's nothing the matteraan de hand van deze ervaringen concludeer ik … • in view of these experiences I conclude …iets achter de hand hebben • 〈 figuurlijk〉 have something to fall back on; 〈 heimelijk〉 have something up one's sleevewat geld achter de hand houden • keep some money for a rainy dayik heb mijn gummetje altijd vlak bij de hand • I always have my rubber near at handin de handen klappen • clap one's handsiemand iets in handen spelen • put something someone's wayiemand iets in de hand duwen/stoppen • slip/thrust something into someone's hands; 〈 figuurlijk〉 palm/fob someone off with somethingeen bewijs in handen hebben • have evidencehet onderzoek is in handen van N. • the investigation is being conducted by N.de markt in handen hebben • control/have control of the marketde politie heeft de zaak nu in handen • the police have the case in handde macht in handen hebben • have powerde toestand in de hand hebben • have the situation in handin handen vallen van de politie/de vijand • fall into the hands of the police/enemy〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • jump at something; 〈 aanbod, gelegenheid ook〉 seize (upon) somethingmet de hand gemaakt/geschreven • hand-made/handwritten〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • force/mould/bend someone to one's will, manage someone, twist someone round one's (little) fingeriets om handen hebben • have something to do〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • take someone in hand/to taskiemand op (de) handen dragen • 〈 figuurlijk〉 worship/idolize someonehand over hand toenemen • increase hand over fist, gain ground rapidlyiemand iets ter hand stellen • hand something (over) to someoneiets ter hand nemen • take something up, take something in hand, undertake somethinger komt niets uit zijn handen • he doesn't get anything doneuit de hand lopen • get out of handiemand het werk uit (de) handen nemen • take work off someone's handsiets van de hand doen • sell/part with/dispose of somethingvan hand tot hand gaan • be passed from hand to handgoed/duur van de hand gaan • sell well/at high prices 〈 van koopwaren〉dat is de meest voor de hand liggende conclusie • that is the most obvious conclusiongeen hand voor iemand/iets uitsteken • not lift a finger for someone/somethinghij heeft er geen hand naar uitgestoken • 〈 niets aan gedaan〉 he hasn't done a stroke of work on it; 〈 niets van gegeten〉 he hasn't touched itgeen hand voor ogen kunnen zien • 〈 figuurlijk〉 not be able to see one's hand in front of one('s face)ik heb maar twee handen! • I have only (got) one pair of hands!een verhaal van de hand van • a story (written) by3 de zieke is aan de beterende hand • the patient is on the mend/getting betteraan mijn rechter/linker hand • on my right/left (hand/side)aan de winnende hand zijn • be winning〈 figuurlijk〉 iemand op zijn hand hebben/krijgen • have/get someone on one's side¶ wat is er daar aan de hand? • what's going on there?〈 figuurlijk〉 alsof er niets aan de hand was • as if nothing had happened/was wronger is iets aan de hand • there's something the matter/upiets/iemand in de hand werken • encourage something/someone; 〈 iets ook〉 make for something; 〈 iemand ook〉 play into someone's hands〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • be heavy/ponderousop handen zijn • be (near) at hand/imminent/forthcomingvan de hand in de tand leven • live from hand to moutheen verzoek/voorstel van de hand wijzen • refuse a request 〈 verzoek〉; turn down a proposal 〈 voorstel〉 -
20 kort
1 [met betrekking tot lengte/afstand] short♦voorbeelden:alles kort en klein slaan • smash everything to pieces〈 voetbal, hockey〉 ze hielden het spel kort • they played with short passes, they kept the passes shortiemand kort houden • keep someone on a tight reinkort daarna/daarop • shortly after(wards)kort tevoren • shortly beforekort na elkaar aankomen • arrive shortly after each othertot voor kort • until recentlyeen kort overzicht • a brief/short summaryom kort te gaan • to cut a long story shortin het kort betekent het • in short/brief it meansiets in het kort uiteenzetten • explain something brieflyII 〈 bijwoord〉1 [weinig, ontoereikend] 〈zie voorbeelden 1〉♦voorbeelden:iemand te kort doen • wrong someonezichzelf te kort doen • 〈 geldelijk〉 stint/deprive oneselfwe komen drie man te kort • we're three men shortwe kwamen slaap te kort • we were short of sleep
См. также в других словарях:
each — W1S1 [i:tʃ] determiner, pron, adv [: Old English; Origin: Alc] 1.) every one of two or more things or people, considered separately →↑every ▪ She had a bottle in each hand. ▪ Grill the fish for five minutes on each side. ▪ Each member of the team … Dictionary of contemporary English
each — [ itʃ ] function word, quantifier *** Each can be used in the following ways: as a determiner (followed by a singular countable noun): in each corner of the room as a pronoun: three windows, with a different view from each (followed by of ): I… … Usage of the words and phrases in modern English
each — 1. singular or plural. Each is treated as singular when it stands by itself as a pronoun, when it comes before a singular noun (each house), and when it is followed by of and a plural noun (each of the houses): • Each group is responsible for its … Modern English usage
Each — ([=e]ch), a. or a. pron. [OE. eche, [ae]lc, elk, ilk, AS. [ae]lc; [=a] always + gel[=i]c like; akin to OD. iegelik, OHG. [=e]ogil[=i]h, MHG. iegel[=i]ch, G. jeglich. [root]209. See 3d {Aye}, {Like}, and cf. {Either}, {Every}, {Ilk}.] 1. Every one … The Collaborative International Dictionary of English
each — adj every, *all each adv Each, apiece, severally, individually, respectivelyare comparable when they refer to every one of the many or several persons or things comprising a group. All imply distribution. Each and apiece usually connote equality… … New Dictionary of Synonyms
each — [ēch] adj., pron. [ME ech, elc, each, every < OE ælc < * agilic, akin to OHG iogilith (Ger jeglich) < PGmc * aiw galic: see AYE1 & ALIKE] every one of two or more considered separately [each (one) of you will be notified] adv. apiece… … English World dictionary
each — [adj] every all, any, exclusive, individual, one by one*, particular, personal, piece by piece*, respective, separate, several, single, specific, various, without exception; concept 577 Ant. none each [adv] apiece; for one all, a pop*, a shot*,… … New thesaurus
each — O.E. ælc any, all, every, each (one), short for a gelic ever alike, from a ever (see AYE (Cf. aye) (2)) + gelic alike (see LIKE (Cf. like) (adj.)). From a common West Germanic expression *aiwo galika (Cf. Du. elk, O.Fris … Etymology dictionary
each — ► DETERMINER & PRONOUN ▪ every one of two or more people or things, regarded and identified separately. ► ADVERB ▪ to, for, or by every one of a group. ● each and every Cf. ↑each and every ORIGIN Old English … English terms dictionary
EACH — is an acronym that may refer to: *European Association for Communication in Healthcare *Educational Action Challenging Homophobia *European Association for sick Children in Hospitals … Wikipedia
each — index respectively Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary