-
1 tolérer
-
2 souffrir
souffrir [soefrier]1 lijden (aan, onder) ⇒ pijn hebben (aan)4 zwoegen♦voorbeelden:4 j'ai gagné, mais ils m'ont fait souffrir • ik heb gewonnen, maar ze hebben 't me wel moeilijk gemaaktsouffrir pour • zich uitsloven voorII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ne pas pouvoir souffrir qn. • iemand niet kunnen uitstaan2 ne pas pouvoir souffrir (que, de) • het niet kunnen hebben (dat), er niet tegen kunnen (om)→ mort1. v(de)1) lijden (aan, onder)2) zwoegen2. souffrirv(de)1) verdragen2) dulden, toestaan -
3 subir
subir [suubier]〈 werkwoord〉1 ondergaan ⇒ verduren, (ver)dragen♦voorbeelden:subir des dégâts • schade lijdenfaire subir la torture à qn. • iemand folterenfaire subir une interrogation à qn. • iemand overhorenv1) ondergaan, verduren2) dulden -
4 tolérance
-
5 dire
dire1 [dier]〈m.〉♦voorbeelden:au(x) dire(s) de, selon le(s) dire(s) de • volgens————————dire2 [dier]4 opzeggen ⇒ voordragen, voorlezen♦voorbeelden:que veut dire cette phrase? • wat betekent deze zin?vouloir dire • bedoelenceci dit • na dit te hebben gezegden dire de belles • gekke dingen zeggenson visage me dit qc. • zijn gezicht komt me bekend vooron dit que • het gerucht doet de ronde datc'est moi qui vous le dis • dat verzeker ik uà qui le dites vous? • zeg dat wel!ne rien dire qui vaille • niets goeds voorspellenrien à dire, il n'y a pas à dire • daar valt niets tegen in te brengenc'est tout dire • daarmee is alles gezegdpour tout dire • in één woordtu l'as dit! • gelijk heb je!pour ainsi dire, autant dire • als het wareaussitôt dit que fait, aussitôt dit, aussitôt fait • zo gezegd zo gedaanvous avez beau dire • al je argumenten ten spijtc'est beaucoup dire • dat is overdrevenil ne croit pas si bien dire • hij weet niet hoe waar het isje vous l'avais bien dit • ik had je gewaarschuwdc'est bientôt, vite dit • dat is gemakkelijk gezegddites donc • zeg(cela) soit dit en passant • dit terzijdecela en dit long • dat zegt genoegpour mieux dire • beter nogdire pis que pendre de qn. • erg kwaad spreken over iemandproprement dit • eigenlijkvous m'en direz tant! • zit dat zó!, u kunt me nog meer vertellen!à vrai dire • eigenlijksoit dit entre nous • onder ons gezegdsans mot dire • in stiltecela va sans dire • dat spreekt vanzelfil ne sera pas dit que • ik zal niet dulden datc'est dire si • je ziet hoe(zeer)qui l'eût dit? • wie had dat gedacht?et dire que • en dan te bedenken daton dirait que • het lijkt wel of4 dire la messe • de mis zeggen, lezen1 bij, tot zichzelf zeggen, denken♦voorbeelden:1. mbewering, oordeel2. v1) zeggen2) bevelen3) besluiten4) denken, menen5) voordragen6) weergeven3. se direv1) bij/tot zichzelf zeggen3) zich noemen -
6 supporter
supporter1 [suuporter]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————supporter2 [suuportee]1 dragen ⇒ steunen, stutten2 verdragen ⇒ dulden, door-, weer-, uitstaan♦voorbeelden:v1) dragen, steunen2) verdragen, uitstaan4) aanmoedigen -
7 admettre
admettre [aadmetr]〈 werkwoord〉1 toelaten ⇒ ontvangen, opnemen2 toegeven ⇒ erkennen, instemmen met♦voorbeelden:en admettant que cela soit vrai • aangenomen dat dit zo isn'admettre aucun retard • geen uitstel kunnen lijden -
8 endurer
-
9 il ne sera pas dit que
il ne sera pas dit que -
10 tolérer que
tolérer que 〈+ aanvoegende wijs〉dulden, toestaan dat
См. также в других словарях:
dulden — Vsw std. (8. Jh.), mhd. dulden, dulten, ahd. thulten, dulten, mndd. dulten, mndl. dulden Stammwort. Aus wg. * þuld ija Vsw. dulden , auch in ae. geþyldi(ge)an, afr. th(i)elda, denominativ zu * þuldi das Dulden (Geduld). Das denominative Verb… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Dulden — Dulden, verb. reg. act. 1) Überhaupt, mit Gelassenheit leiden oder ertragen. Er duldet alles Unglück willig und gern. Man verfolget uns, so dulden wir, 1 Cor. 4, 12. Besonders Widerwärtigkeiten mit Gelassenheit ertragen. Dulden wir, so werden wir … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
dulden — dulden: Das Verb (mhd., ahd. dulten) ist eine südwestdt. Neubildung des 8. Jh.s zu dem Verbalabstraktum ahd. ‹gi›dult (s. u.), das seinerseits zu dem im Dt. untergegangenen gleichbed. gemeingerm. Verb mhd. doln, ahd. dolēn, got. Þulan, engl. to… … Das Herkunftswörterbuch
dulden — V. (Mittelstufe) jmdm. ungerne erlauben, sich an einem bestimmten Ort aufzuhalten, etw. ohne Widerspruch geschehen lassen Synonyme: zulassen, tolerieren (geh.) Beispiele: Sie konnte ihn nicht mehr dulden. Er konnte keine Kritik dulden … Extremes Deutsch
dulden — ↑tolerieren … Das große Fremdwörterbuch
dulden — [Network (Rating 5600 9600)] Auch: • erlauben • gestatten Bsp.: • In der Kirche ist Fotografieren nicht gestattet … Deutsch Wörterbuch
Dulden — 1. Besser hie ein wenig dulden, denn dort ewig leiden. – Henisch, 764. 2. Duld viel vnd danck dazu, wiltu zu Hoff haben ruh. – Petri, II, 155. 3. Dulde, so duldet man dich wieder. – Petri, II, 155. 4. Dulden, schweigen vnd lachen hilfft viel… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Dulden — Duldung ist das Gewährenlassen (Dulden) der Handlungen oder Haltungen Anderer (s. a. Toleranz). Inhaltsverzeichnis 1 Duldung im Recht 1.1 Duldung im Verwaltungsrecht 1.2 Duldung im Strafrecht 1.3 Duldung im Zivilrecht 2 … Deutsch Wikipedia
dulden — ertragen; erdulden; erleiden; zulassen; über sich ergehen lassen; durchmachen; Nachsicht üben; gefallen lassen; konnivieren; hinnehmen; … Universal-Lexikon
dulden — dụl·den; duldete, hat geduldet; [Vt] 1 etwas dulden zulassen, dass etwas (mit dem man nicht einverstanden ist) geschieht ≈ tolerieren: In dieser Sache dulde ich keinen Widerspruch || NB: meist verneint! 2 jemanden (irgendwo) dulden jemandes… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
dulden — 1. akzeptieren, annehmen, billigen, durchgehen lassen, einräumen, sich einverstanden erklären, einverstanden sein, einwilligen, gelten/geschehen lassen, gestatten, gewähren lassen, hinnehmen, zugeben, zugestehen, zulassen; (bildungsspr.):… … Das Wörterbuch der Synonyme