-
21 испытывать
vgener. beleven, beproeven, invliegen (самолёт), keuren, ondervinden, onderzoeken, proberen, tegenkomen (что-л.), tenteren, beethebben (что-л.), doormaken, eksamineren, ervaren, examineren, medemaken, meeleven, meemaken, ondergaan, overbrengen, testen, toedragen, toetsen, (на полигоне) uitproberen -
22 переживать
vgener. (из-за чего-то, кого-то) lijden (bv.: zij leed erg onder de ruzie met haar vriend), doormaken, medeleven (с кем-л.), medemaken, meeleven, meeleven (с кем-л.), meemaken, beleven, doorleven, ondervinden, overbrengen -
23 пройти путь
vgener. doormaken (развития) -
24 go through
overgaan, ervaring opdoengo through♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 opmaken ⇒ uitgeven, ergens doorheen zijn/gaan2 nauwkeurig onderzoeken ⇒ doorzoeken 〈 bagage〉; nagaan, checken 〈bewering e.d.〉; doornemen 〈 tekst〉3 doormaken ⇒ ondergaan, meemaken4 passeren ⇒ gaan door/via♦voorbeelden: -
25 have a thin time
-
26 mill
n. molen; malerij; molensteen; fabriek; muntstuk; box wedstrijd--------v. malen; rondlopen, wemelen; slaan met een vuistmill1[ mil] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 molen ⇒ malerij; maalmachine; pers2 fabriek♦voorbeelden:put someone through the mill • iemand f onder handen nemenhave been through the mill • het klappen van de zweep kennen————————mill2〈 werkwoord〉1 malen -
27 ordeal
n. onplezierige belevenis; onaangenaam evenement; beproeving[ o:die:l]♦voorbeelden:1 the ordeal of the climb • de afmattende/moeilijke beklimmingpass through terrible ordeals • harde beproevingen doormaken/doorstaan -
28 pass through terrible ordeals
harde beproevingen doormaken/doorstaan -
29 pass through
-
30 thin
adj. dun, mager, ijl; klein; doorzichtig--------v. verdunnen, dunner maken; dunner worden; uit elkaar gaan; vermageren; zich langzaam verspreidenthin1[ θin] 〈bijvoeglijk naamwoord; thinner; thinness〉1 dun ⇒ smal, fijn; schraal; mager, slank2 dun (bezet/gezaaid) ⇒ dunbevolkt3 dun (vloeibaar) ⇒ slap, waterig♦voorbeelden:1 thin air • dunne/ijle lucht2 a thin audience • een klein/gering publiekhis hair is getting pretty thin on top • zijn haar begint al aardig te dunnen3 thin beer • dun/schraal biera thin voice • een zwak stemmetje¶ disappear/vanish into thin air • spoorloos/volledig verdwijnenthe thin end of the wedge • de eerste (ogenschijnlijk onbelangrijke) stap, het (aller)eerste beginskate on thin ice • zich op glad ijs/gevaarlijk terrein begeven/wagenhave a thin skin • erg gevoelig zijn〈 informeel〉 have a thin time • een moeilijke tijd doormaken; 〈 in het bijzonder〉 weinig succes boeken————————thin2〈werkwoord; thinned〉1 (ver)dunnen ⇒ dun(ner) worden/maken; uitdunnen, vermageren; (doen) afnemen (in dikte/dichtheid/aantal)2 verzwakken ⇒ (doen) afnemen (in kracht/belangrijkheid)♦voorbeelden:thin down/off/out • (uit/ver)dunnen, dunner worden/maken, (geleidelijk) verminderenthin out hair • haar (uit)dunnen————————thin3〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
31 turn down
n. neerdraaien (gas), zachter zetten (radio); afwijzen (kandidaat), geen notitie nemen van (iem.)--------weigeren, afwijzen; volume verminderen (van radio, televisie, enz.)turn down♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:turn down the sheets • de lakens omslaan/openslaan -
32 undergo
-
33 be put through the mill
een zware tijd doormaken, lijden; f onder handen nemen -
34 baptême
baptême [baatem]〈m.〉1 doop ⇒ (het) dopen, doopsel♦voorbeelden:recevoir le baptême • gedoopt worden2 baptême de l'air • luchtdoop, eerste vliegtochtrecevoir le baptême du feu • voor de eerste maal iets moeilijks doormaken, de vuurdoop ontvangenbaptême de la ligne • doop onder de liniem -
35 évoluer
évoluer [eevolluu.ee]〈 werkwoord〉2 zich bewegen ⇒ rondgaan, (rond)draaien♦voorbeelden:v2) zich bewegen, rondgaan -
36 passe
passe [paas]II 〈v.〉6 〈jacht; plaats waar de dieren langs komen〉♦voorbeelden:être en passe de • op weg zijn om, op het punt staan tef1) trek [dier]2) kanaal3) vluggertje4) pass [sport]5) uitval [schermen] -
37 passé
-
38 quart
quart [kaar]〈m.〉♦voorbeelden:un quart de siècle • een kwarteeuwun quart de tour • een kwartslagau quart de tour • meteen, in een wiples trois quarts du temps • de meeste tijdles trois quarts de la ville • bijna de hele stadune heure et quart, une heure un quart • kwart over eenune heure moins le quart, une heure moins un quart • kwart voor een(vivre) un mauvais quart d'heure • een moeilijk moment (doormaken)→ tiersm1) kwart2) kwartier3) wacht [schip] -
39 vivre
vivre1 [vievr]〈m.〉♦voorbeelden:couper les vivres à qn. • iemands toelage stoppen————————vivre2 [vievr]1 leven ⇒ voortbestaan, duren2 zich in leven houden ⇒ zich voeden, in zijn onderhoud voorzien3 wonen♦voorbeelden:être facile à vivre • makkelijk zijn in de omgangvivre vieux • een hoge leeftijd bereikencette mode a vécu • deze mode is voorbijje vais lui apprendre à vivre • ik zal hem eens mores lerense laisser vivre • Gods water over Gods akker laten lopensavoir vivre • weten hoe men zich gedragen moetqui vive? • wie is daar?〈 spreekwoord〉 qui vivra verra • wie dan leeft, die dan zorgtqn. qui a (beaucoup) vécu • iemand die een rijk leven heeft gehadvivre dans la mémoire des gens • in de herinnering van de mensen voortlevenil faut bien vivre • je moet toch je brood verdienenavoir de quoi vivre • genoeg hebben om van te levenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doormaken ⇒ voelen, ondervinden♦voorbeelden:v1) leven2) wonen -
40 passer par là
passer par là
Страницы