-
1 marcher
marcher [maarsĵee]〈 werkwoord〉1 lopen ⇒ te voet gaan, wandelen2 functioneren ⇒ werken, lopen3 zich voortbewegen ⇒ voortgaan, rijden4 oprukken ⇒ optrekken, marcheren6 erin lopen ⇒ erin trappen, slikken♦voorbeelden:marcher avec qn. • met iemand in zee gaanmarcher sans but, à l'aventure • doelloos rondlopenmarcher sur qn. • over iemand heen walsen, over lijken gaancela fait marcher le commerce • dat is goed voor de handelmarcher au combat • ten strijde trekkenmarcher sur une ville • optrekken naar een stad5 faire marcher qn. • iemand commanderen, laten doen wat men wilje ne marche pas dans cette combine • ik doe niet mee met dat zaakjeje ne marche pas • ik vertik het6 faire marcher qn. • iemand voor de gek houden, erin laten lopenil ne marche pas, il court! • hij trapt er helemaal inv1) lopen, wandelen2) functioneren, werken3) voortgaan, rijden4) oprukken5) meedoen6) erin trappen -
2 objet
objet [obzĵe]〈m.〉1 voorwerp ⇒ ding, artikel♦voorbeelden:objets de première nécessité • eerste levensbehoeftenobjets trouvés • gevonden voorwerpenobjet volant non identifié • ufosans objet • doelloosêtre, faire l'objet de • het voorwerp zijn van(complément d')objet indirect • voorzetselvoorwerpm1) voorwerp2) bedoeling3) onderwerp4) buitenwereld [fil] -
3 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
4 avoir les yeux perdus dans le vague
avoir les yeux perdus dans le vagueDictionnaire français-néerlandais > avoir les yeux perdus dans le vague
-
5 croupissant
croupissant [kroepiesã]♦voorbeelden: -
6 erratique
-
7 rôdailler
-
8 sans objet
sans objet -
9 traînailler
-
10 traînasser
traînasser [trennaasee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 vie croupissante
vie croupissante -
12 marcher sans but, à l'aventure
marcher sans but, à l'aventureDictionnaire français-néerlandais > marcher sans but, à l'aventure
См. также в других словарях:
German declaration of war against the Netherlands — At 6:00 AM (Amsterdam Time) on 10 May 1940, during the Battle of the Netherlands, the German envoy Count Zech von Burkensroda gave Dutch minister of foreign affairs Van Kleffens the following German declaration of war. It was only later… … Wikipedia