-
1 dichttimmeren
→ link=dichtspijkeren dichtspijkeren -
2 dichttimmeren
v. nail up -
3 met planken dichttimmeren/spijkeren
met planken dichttimmeren/spijkerenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met planken dichttimmeren/spijkeren
-
4 barricader
barricader [baariekaadee]♦voorbeelden:1. v1) versperren2) goed (af)sluiten, dichttimmeren2. se barricaderv -
5 boucher
boucher1 [boesĵee]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 slager2 slachter♦voorbeelden:————————boucher2 [boesĵee]1 (dicht)stoppen ⇒ dichtmaken, kurken♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. m1) slager2) slachter3) beul2. v1) dichtstoppen2) kurken3) afsluiten, dichttimmeren3. se bouchervverstopt raken [buis] -
6 condamner
condamner [kõdaanee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:condamner à mort • ter dood veroordelen1. v1) verbieden, beletten2) veroordelen, afkeuren, verwerpen3) afsluiten4) dichttimmeren [deur]5) dichtmetselen [raam]2. condamner (à)v2) dwingen (tot), verplichten (tot) -
7 board up the building
board up the building -
8 board
n. bord, plank; directie; (in computers) computerkaarten, een plastic kaart waarop elektronische onderdelen gesoldeerd zijn, de computerkaart past in een slot (uitbreidingsslot); voedsel--------v. in de kost zijn; beplanken; aan boord gaan (trein)board1[ bo:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 (aanplak/score)bord ⇒ schild, plaat; bord 〈 basket- en korfbal〉; (schaak)bord; (speel)bord4 kost(geld) ⇒ onderhoud, pension♦voorbeelden:board by board, board on board • boord aan boord, met de schepen langszijon board • aan boord vanfull board • vol pensionboard of governors • bestuur, curatoriumeditorial board • redactie¶ groaning board • rijkbeladen tafel/dissweep the board • grote winst(en) boeken, zegevierenabove board • open, eerlijkacross the board • over de hele linie, iedereen, niemand uitgezonderdgo on board a train • in de trein stappen————————board22 laveren ⇒ slagen maken, opwerken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beplanken ⇒ beschieten, betimmeren, bevloeren, kartonneren2 in de kost hebben/nemen♦voorbeelden: -
9 nail up
-
10 plank
2 [meervoud] [toneel] (the) stage♦voorbeelden:de plank misslaan • be way offeen boom aan planken zagen • saw a tree into planksmet planken dichttimmeren/spijkeren • board uptussen vier planken liggen • be dead and buriedzo stijf als een plank • as stiff as a board/poker -
11 verschlagen
verschlagen1————————verschlagen2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dicht-, toespijkeren ⇒ vast-, dichttimmeren4 erdoor roeren, kloppen♦voorbeelden:1 missen, ernaast gaan 〈 van een schot〉
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский