Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

dialect

Толкование Перевод

1 dialect

dialect

English-Dutch technical dictionary > dialect
2 dialect

n. gezegde, uitdrukking; accent,dialekt

dialect

[ dajjəlekt]

1 dialect

English-Dutch dictionary > dialect
3 kentish

n. Kents, Kents dialect, dialect gesproken in Kent; dialect van Oud Engels, een van de belangrijkste dialecten van Oud Engels

English-Dutch dictionary > kentish
4 Cantonese

adj. Kantonees (in de dialect); van de landstreek Kanton (in China)
--------
n. Kantonees (Chinees dialect); inwoner van de landstreek Kanton (in China)

Cantonese

[ kæntənie:z] 〈meervoud: Cantonese〉

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Kantonees

2 〈 eigennaam〉 Kantonees 〈 taal〉

3 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉 Kantonees

English-Dutch dictionary > Cantonese
5 Moldavian

n. Moldaviër, iemand die geboren of woonachtig is in Moldavië; dialect van Moldavië
--------
n. dialect van Moldavië

Moldavian

[ moldeeviən]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Moldavisch

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 Moldaviër

English-Dutch dictionary > Moldavian
6 Scottish

adj. Schots (betr. Schotland/Schotten/Schotse taal of dialect)
--------
n. de Schotten; Schots (taal/dialect)

Scottish

[ skottisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉〈 voornamelijk Schots-Engels〉

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Schots

2 〈bijvoeglijk naamwoord; schertsend〉 zuinig

3 〈 eigennaam〉 Schots 〈 taal〉

4 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord steeds meervoud; the〉 de Schotten

English-Dutch dictionary > Scottish
7 dialectic

adj. van dialect
--------
n. dialectisch (wijsgerige redenering; philosofische leer die beweert dat de realiteit constant veranderd en de superioriteit van matriaal op het spiritueel)

dialectic¹

[ dajjəlektik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 dialectiek

————————

dialectic²

, 〈in betekenis 1 ook〉 dialectical [ dajjəlektikl] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 dialectisch

2 spitsvondig

3 in/met betrekking tot dialect(en)

♦voorbeelden:

1 dialectic materialism • dialectisch materialisme 〈 marxistische wereldbeschouwing〉

English-Dutch dictionary > dialectic
8 idiom

n. dialect; idioom; goed woordenverloop

idiom

[ iddiəm]

1 idiomatische uitdrukking ⇒ vaste, niet-doorzichtige woordverbinding

2 idioom ⇒ taaleigen(aardigheid)

3 streektaal ⇒ dialect

4 vaktaal ⇒ jargon

English-Dutch dictionary > idiom
9 Galician

adj. van of met betrekking tot het Spaanse Galicië, van of met betrekking tot de bevolking van Spaanse Galicië; van of met betrekking tot het Poolse Galicië
--------
n. iemand die geboren is in of burger van Spaanse Galicia; officiële taal in Galicia; dialect gesproken in Spaanse Galicia
--------
n. officiële taal gesproken in Galicië (Spanje); Portugees dialect gesproken in het Spaanse Galicië

English-Dutch dictionary > Galician
10 Hindostani

adj. Hindoestaans, van Hindoestan (Hindoestaanse gebieden van Indië); van Hindoe dialect
--------
n. Hindoestani (het Hindoestaanse dialect gesproken in het noorden van Indië)

English-Dutch dictionary > Hindostani
11 Hindustani

adj. Hindustaans, uit Hindustan (Hindische streken in India)
--------
n. Hindustanisch, Hindustaans dialect, gesproken in Noord-India

Hindustani

[ hindoesta:nie, -stænie]

1 Hindoestani 〈 taal〉

English-Dutch dictionary > Hindustani
12 Moravian

adj. behorende bij de provincie Moravië (in de Tjechische republiek); behorende bij de Moravische secte van het Christendom (ziet de Bijbel als de enige ware bron van religieuze wetgeving)
--------
n. inwoner of resident van de provincie Moravië (in de Tsjechische republiek)
--------
n. secte in het Christendom die de Bijbel als de enige ware bron van religieuze wetgeving ziet; Tjecho-Slowaaks dialect gesproken in Moravië

Moravian

[ məreeviən]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Moravisch

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 Moraviër

English-Dutch dictionary > Moravian
13 Pekingese

n. inwoner van Peking; Pekingaccent; pekinees-hond

Pekingese

[ pie:kingie:z], Pekinese [ pie:kənie:z] 〈meervoud: ook Pekin(g)ese〉

I 〈 eigennaam〉

1 Pekinees 〈 dialect van Peking〉

II 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook pekingese〉 pekinees 〈 hond〉

2 Pekinees 〈 inwoner van Peking〉

English-Dutch dictionary > Pekingese
14 Roman

adj. romeins, rooms
--------
n. Roman (eigen naam)
--------
n. Romein

Roman¹

[ roomən] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 Romeins 〈 dialect van Rome〉

2 Romein

3 rooms-katholiek

♦voorbeelden:

¶ 〈 spreekwoord〉 when in Rome do as the Romans do • 's lands wijs, 's lands eer

————————

Roman²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 Romeins ⇒ met betrekking tot het oude Rome/de stad Rome

2 〈 religie〉 Romeins ⇒ rooms-katholiek

♦voorbeelden:

1   the Roman Empire • het Romeinse Rijk

     Roman numerals • Romeinse cijfers

2   Roman Catholic • rooms-katholiek

¶ Roman holiday • wreed vermaak 〈 ten koste van anderen〉

English-Dutch dictionary > Roman
15 Scouse

Scouse

[ skaus]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 uit Liverpool ⇒ Liverpools

2 〈 eigennaam〉 Liverpools 〈 dialect〉

3 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉 Scouse 〈 inwoner van Liverpool〉

English-Dutch dictionary > Scouse
16 Sicilian

adj. Siciliaans, betr. Sicilië (eiland in de Middellandse Zee dichtbij Italië)
--------
n. Siciliaan, bew. v. Sicilië (eiland in de Middellandse Zee dichtbij Italië)

Sicilian

[ sissilliən]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Siciliaans

2 〈 eigennaam〉 Siciliaans 〈 dialect〉

3 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉 Siciliaan

English-Dutch dictionary > Sicilian
17 Walloon

adj. Waal(s), van het Franse gedeelte in België
--------
n. Waal (inwoner van Franstalige gedeelte van België)
--------
n. Waals (dialect in Franstalige gedeelte van België gesproken)

Walloon

[ wolloe:n]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 Waals ⇒ met betrekking tot Wallonië/het Waals

2 〈 eigennaam〉 Waals 〈 gewesttaal〉

3 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉 Waal 〈 bewoner van Wallonië〉

English-Dutch dictionary > Walloon
18 cant

n. hypocriet geleuter; dialect; neiging; plotselinge beweging
--------
v. schuinte, helling, kanting

cant¹

[ kænt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 schuinte ⇒ helling

2 kanteling ⇒ plotselinge overhelling

♦voorbeelden:

2 the bus gave a cant • de bus helde plotseling over

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 jargon 〈 ook attributief〉 ⇒ boeventaal

2 quasi vrome taal ⇒ huicheltaal, schijnheilige praat

3 opgedreunde tekst

————————

cant²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (over)hellen ⇒ schuin liggen/staan

2 kantelen ⇒ 〈 scheepvaart〉 kenteren

3 jargon bezigen

4 quasi vrome taal bezigen ⇒ huichelen, schijnheilig praten

♦voorbeelden:

1 cant over • overhellen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afschuinen

2 schuin houden ⇒ doen (over)hellen

3 kantelen ⇒ kenteren

English-Dutch dictionary > cant
19 cockney

adj. geboren Londenaar; plat Londens
--------
n. Cockney (een londens dialect)
--------
n. Cockney; inwoner van oost londen

cockney

[ koknie] 〈 vaak Cockney〉

1 cockney 〈 inwoner van Londen, in het bijzonder East End〉

English-Dutch dictionary > cockney
20 jargon

n. vaktaal; dialect; jargon; taal die vergemakkelijkt is in verhouding tot zijn oorspronkelijke bron; kleurloze of rookvorm van zirkoon

jargon

[ dzja:gən]

1 jargon ⇒ vaktaal; 〈 pejoratief〉 koeterwaals, taaltje

English-Dutch dictionary > jargon

Страницы

См. также в других словарях:

dialect — DIALÉCT, dialecte, s.n. 1. Ramificaţie teritorială a unei limbi, cuprinzând adesea mai multe graiuri. 2. (impr.) Grai. 3. (impr.) Limbă. [pr.: di a ] – Din fr. dialecte, lat. dialectus. Trimis de romac, 03.03.2004. Sursa: DEX 98 DIALÉCT s. ( … Dicționar Român
dialect — n 1 Dialect, vernacular, patois, lingo, jargon, cant, argot, slang denote a form of language or a style of speech which varies from that accepted as the literary standard. Dialect (see also LANGUAGE 1) is applied ordinarily to a form of a… … New Dictionary of Synonyms
dialect — is the language form of a region, and varies from the standard language in matters of vocabulary, grammar, and pronunciation. Some dialects are also related to social class and ethnic origin. The dialects of the United Kingdom are recorded in… … Modern English usage
dialect — [dī′ə lekt΄] n. [L dialectus < Gr dialektos, discourse, discussion, dialect < dialegesthai, to discourse, talk < dia, between (see DIA ) + legein, to choose, talk (see LOGIC)] 1. the sum total of local characteristics of speech 2. Rare… … English World dictionary
Dialect — Di a*lect, n. [F. dialecte, L. dialectus, fr. Gr. ?, fr. ? to converse, discourse. See {Dialogue}.] 1. Means or mode of expressing thoughts; language; tongue; form of speech. [1913 Webster] This book is writ in such a dialect As may the minds of… … The Collaborative International Dictionary of English
dialect — Dialect identifies groups within a language. Some people’s speech displays features differentiating it from that used by members of other groups, although those belonging to either group can communicate with each other without excessive… … Encyclopedia of contemporary British culture
dialect — dialect; in·ter·dialect; trans·dialect; … English syllables
dialect — (n.) 1570s, form of speech of a region or group, from M.Fr. dialecte, from L. dialectus local language, way of speaking, conversation, from Gk. dialektos talk, conversation, speech; also the language of a country, dialect, from dialegesthai… … Etymology dictionary
dialect — index language, phraseology, speech Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
dialect — [n] local speech accent, argot, cant, idiom, jargon, language, lingo, localism, patois, patter, pronunciation, provincialism, regionalism, slang, terminology, tongue, vernacular, vocabulary; concept 276 … New thesaurus
dialect — ► NOUN ▪ a form of a language which is peculiar to a specific region or social group. DERIVATIVES dialectal adjective. ORIGIN originally in the sense «dialectic»: from Greek dialektos discourse, way of speaking … English terms dictionary

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

dialect

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

dialect

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: