-
21 interdire
interdire [ẽterdier]2 beletten ⇒ verhinderen, onmogelijk maken, weerhouden♦voorbeelden:c'est formellement interdit • dat is streng verbodenses principes le lui interdisent • hij doet dat uit principe niet♦voorbeelden:elle s'interdit d'y penser • ze wil er per se niet aan denkenv1) verbieden2) beletten3) schorsen -
22 juger
〈m.〉♦voorbeelden:¶ au juger • op de gis, op goed geluk————————juger2 [zĵuuzĵee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:juger une affaire • uitspraak doen in een zaakv1) (be)oordelen3) geloven, denken -
23 oublier
oublier [oeblie.ee]♦voorbeelden:se faire oublier • zorgen dat men niet meer opvaltv1) vergeten2) verwaarlozen -
24 pensée
pensée [pãsee]〈v.〉1 gedachte ⇒ denkbeeld, idee2 mening ⇒ opvatting, oordeel3 denkwijze ⇒ (het) denken, denkwereld4 bedoeling ⇒ plan, voornemen5 denkvermogen ⇒ geest, rede6 overdenking ⇒ overpeinzing, bespiegeling♦voorbeelden:la seule pensée de, que • alleen al de gedachte aan, datdire toute sa pensée • ronduit zeggen hoe men erover denktvenir à la pensée • in de geest opkomenen pensée, par la pensée • in gedachte, in verbeelding3 la libre pensée • de vrijdenkerij, het humanisme4 aller jusqu'au bout de sa pensée • vrijuit denken, ronduit sprekenf1) gedachte2) mening, oordeel3) denkwijze4) bedoeling, plan5) denkvermogen6) overdenking7) viooltje [plant] -
25 rappeler
rappeler [raaplee]2 weer opbellen ⇒ terugbellen, opnieuw roepen4 doen denken aan ⇒ herinneren aan, gelijken op♦voorbeelden:rappeler qn. à la vie • iemand weer tot bewustzijn laten komen; 〈 figuurlijk〉 iemand de zin van het leven teruggevenrappeler qn. à l'ordre • iemand tot de orde roepen3 rappelez-moi votre nom • hoe heet u alweer?rappelez-moi au bon souvenir de • doet u de groeten aan♦voorbeelden:1. v1) terugroepen2) oproepen3) terugbellen5) terugbrengen [techniek]2. se rappelerv -
26 système
système [siestem]〈m.〉♦voorbeelden:système de référence • referentiekadersystème électoral • kiesstelselsystème nerveux • zenuwstelselsystème philosophique de Descartes • (het) filosofisch denken van Descartespar système • uit gewoonte, systematischm1) systeem, stelsel2) inrichting3) methode -
27 peut-être
peut-être [peuttetr]〈 bijwoord〉1 misschien ⇒ wellicht, mogelijk2 soms ⇒ zou ik denken, zeker♦voorbeelden:peut-être que • misschien (dat)peut-être bien que oui, peut-être bien que non • misschien wel, maar misschien ook niet2 ce n'est pas de l'or, peut-être? • is dat soms geen goud?adv1) misschien2) soms -
28 cocotte
-
29 éloigné
éloigné [eelwaanjee]1 verwijderd ⇒ afgelegen, ver♦voorbeelden:ne pas être éloigné de croire • geneigd zijn te denkenêtre fort éloigné de consentir • allesbehalve genegen zijn om toe te stemmenrécit éloigné de la vérité • verhaal dat de werkelijkheid geweld aandoetvilles éloignées de 50 kilomètres • steden die op 50 kilometer (afstand) van elkaar liggenadjverwijderd, ver, afgelegen -
30 oui
oui, maisja, maar————————oui1 [wie]〈m.〉♦voorbeelden:————————oui2 [wie]〈 bijwoord〉1 ja 〈 bevestiging, toestemming〉2 echt waar? ⇒ werkelijk?, niet waar?♦voorbeelden:croire que oui • geloven van welah oui, alors! • o ja, nou!eh bien oui • dat kun je denkenque oui • nou en ofmais oui • ja natuurlijkoui, mais • ja, maarsi oui • zo jam, advja -
31 précis
précis [preesie]1 nauwkeurig ⇒ precies, juist♦voorbeelden:douleur sans localisation précise • pijn die niet precies is te lokaliserenau moment précis où • juist op het ogenblik datstyle précis • bondige stijlne penser à rien de précis • aan niets bepaalds denkenpas précisément • niet bepaald, juist nietune maladie, une indisposition plus précisément • een ziekte, een ongesteldheid eigenlijkun précis • overzichtc'est précisément pour cela • juist daaromadjnauwkeurig, precies -
32 souvenir
souvenir1 [soevnier]〈m.〉1 herinnering ⇒ (het) herinneren, gedachtenis♦voorbeelden:en souvenir (de) • als aandenken (aan)en souvenir de qn. • ter herinnering aan iemand————————souvenir2 [soevnier]1 zich (iemand, iets) herinneren ⇒ denken aan, niet vergeten♦voorbeelden:il s'en souviendra • het zal hem heugenautant que je m'en souviens, souvienne • voor zover ik mij herinner1 zich (iets, iemand) herinneren♦voorbeelden:vous souvient-il que • weet u nog datm1) herinnering2) souvenir, aandenken -
33 systématique
systématique [siesteemaatiek]♦voorbeelden:〈 informeel〉 c'est systématique! • dat gaat altijd zo!la systématique • de systematiekadj1) systematisch2) consequent3) rechtlijnig -
34 vue
vue [vuu]〈v.〉3 uitzicht ⇒ aanzicht, panorama4 waarneming ⇒ schouwspel, aanblik5 afbeelding ⇒ gezicht, kiekje6 denkbeeld ⇒ standpunt, inzicht♦voorbeelden:avoir la vue longue • verziend zijnavoir la vue perçante • scherpe ogen hebbenperdre la vue • het gezichtsvermogen verliezengarder qn. à vue • iemand streng bewaken (zonder hem uit het oog te verliezen)payable à vue • op zicht betaalbaarà première vue • op het eerste gezichtà la vue de tous • publiekelijkà vue d' oeil • zo op het oog, zienderogenconnaître qn. de vue • iemand van gezicht kennenperdre de vue • uit het gezicht verliezenen vue • zichtbaar; vooraanstaandle succès est en vue • het succes is vlakbijun personnage en vue • een vooraanstaand iemandhors de vue • uit het gezicht (verdwenen)vue de face • vooraanzichtà courte vue • kortzichtigavoir des vues sur qn. • iets met iemand voorhebben, aan iemand denken; een oogje op iemand hebbenavoir en vue • van plan zijn, op het oog hebbenen vue de • (met het doel) omla seconde, double vue • het tweede gezicht, helderziendheidf1) gezichtsvermogen, (het) zien2) zicht, blik3) uitzicht, aanzicht4) waarneming5) afbeelding, kiekje6) denkbeeld, standpunt7) bedoeling -
35 cet enfant me rappelle son grand-père
cet enfant me rappelle son grand-pèreDictionnaire français-néerlandais > cet enfant me rappelle son grand-père
-
36 des haricots!
-
37 eh bien oui
eh bien oui -
38 *haricot
*haricot ['aariekoo]〈m.〉1 boon♦voorbeelden:1 haricots beurre • wasbonen, gele bonenharicots mange-tout • sperzie-, prinsessen-, sla-, snij-, spekbonenharicots à rames • stokbonenharicots nains • stambonenharicots rouges • bruine bonenharicots verts • sperzie-, prinsessen-, sla-, snij-, spekbonenharicots à écosser • dopbonendes haricots! • louw loene!, dat kun je denken!→ fin -
39 ne pas penser que
ne pas penser que 〈+ aanvoegende wijs〉niet denken, niet geloven dat -
40 ça me dit quelque chose
ça me dit quelque chosedat zegt me iets, doet me aan iets denken
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Denken — 1. As ik denk un do, mät ik annern to. (Süderdithmarschen.) Wie ich denk und thu , mess ich andern zu. 2. Dat hädd ik nit dacht, sagte de Buer, doa smeit e den Wagen ümme. (Westf.) – Honcamp. 3. Dat härr ik nich dacht, säd de Bûr, dôr fêl he von… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
denken — dẹn·ken; dachte, hat gedacht; [Vt/i] 1 (etwas) denken mit dem Verstand Ideen und Begriffe verarbeiten, Schlüsse ziehen o.Ä. ≈ überlegen <klar, logisch, nüchtern, realistisch denken; abstraktes, analytisches, mathematisches Denken; einen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
König — 1. Ain Künig, der auff dem Stul sitzet, zu richten, zerströwet alles args mit seinen augen. – Agricola II, 262. 2. Ain Künig, der die Armen trewlich richtet, des Thron wirdt ewigklich bestehn. – Agricola II, 220. 3. Ain Künig richt das Land auff… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mensch — 1. A verzagte Möntsch isch im Himmel nid sichar. (Bern.) – Zyro, 108. 2. Ach, Mensch, betracht , wie Gott verlacht all deinen Pracht, der in einer Nacht wird zu nichts gemacht. – Gerlach, 9. 3. Ain verkerter mensch richtet hader an vnd ain… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Das Objekt — (Ergänzung) § 264. Das Objekt ist ein Nebenglied des Satzes, das zur Gruppe des Prädikats gehört. Es bezeichnet ein Ding (bzw. eine Person), auf das die Handlung gerichtet wird, oder das selbst ein Ergebnis der Handlung ist. „Du mußt das… … Deutsche Grammatik
Objekt — (Ergänzung) § 264. Das Objekt ist ein Nebenglied des Satzes, das zur Gruppe des Prädikats gehört. Es bezeichnet ein Ding (bzw. eine Person), auf das die Handlung gerichtet wird, oder das selbst ein Ergebnis der Handlung ist. „Du mußt das… … Deutsche Grammatik
Ergänzung — (Ergänzung) § 264. Das Objekt ist ein Nebenglied des Satzes, das zur Gruppe des Prädikats gehört. Es bezeichnet ein Ding (bzw. eine Person), auf das die Handlung gerichtet wird, oder das selbst ein Ergebnis der Handlung ist. „Du mußt das… … Deutsche Grammatik
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sprechen — (s. ⇨ Reden und ⇨ Zunge). 1. Anders spricht der Herr, anders der Knecht. Lat.: Alia Leucon, alia Leuconis asinus portat. (Philippi, I, 18.) 2. Bann me sprecht: Adjé, Kaffée, Schossée, doa hoat me ke gât Zeit. (Henneberg.) – Frommann, III, 410, 96 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon