-
1 date
date [daat]〈v.〉♦voorbeelden:date limite • deadlinedate limite de consommation • ten minste houdbaar totde fraîche date • pas, recentde vieille, longue date • oud, van oude datumprendre date • een datum afsprekenà la date du …, en date du … • de dato …, gedateerd (op) …être le premier en date • als eerste in aanmerking komen, de oudste rechten hebbenfaire date • een belangrijk evenement zijn, een datum van bijzondere betekenis zijnf -
2 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
3 cachet
cachet [kaasĵe]〈m.〉2 stempel(afdruk) ⇒ afstempeling, poststempel3 zegel(afdruk) ⇒ zegelmerk, lakzegel♦voorbeelden:2 cachet de la poste • poststempel, afstempelingle cachet de la poste faisant foi • datum poststempelavoir du cachet • iets eigens hebben→ lettrem1) stempel2) zegel3) poststempel4) lakzegel7) honorarium [kunstenaar]8) tablet -
4 convenir
convenir [kõvnier]4 〈+ de〉't eens zijn, worden (over) ⇒ overeenkomen, afspreken, besluiten♦voorbeelden:3 j'ai eu tort, j'en conviens • ik heb ongelijk gehad, ik geef 't toe1. v(à)1) passen (bij)2) bevallen, aanstaan, passen2. convenir (de)v(à)1) toegeven, erkennen2) overeenkomen (te), besluiten3. se convenirv(à) bij elkaar passen -
5 dater
dater [daatee]3 ouderwets zijn ⇒ dateren, achterhaald zijn♦voorbeelden:de quand date votre dernière visite? • wanneer was u hier voor het laatst?II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 dateren ⇒ de ouderdom, datum bepalen vanv3) ouderwets, achterhaald zijn -
6 éloigné
éloigné [eelwaanjee]1 verwijderd ⇒ afgelegen, ver♦voorbeelden:ne pas être éloigné de croire • geneigd zijn te denkenêtre fort éloigné de consentir • allesbehalve genegen zijn om toe te stemmenrécit éloigné de la vérité • verhaal dat de werkelijkheid geweld aandoetvilles éloignées de 50 kilomètres • steden die op 50 kilometer (afstand) van elkaar liggenadjverwijderd, ver, afgelegen -
7 jour
jour [zĵoer]〈m.〉1 dag3 opening ⇒ venster, naad♦voorbeelden:un jour ou l'autre • op een goede dagun jour de congé • een vrije dagjour d'exposition • kijkdagle jour des Morts • Allerzielenc'est le jour et la nuit • dat is een verschil als tussen dag en nachtjour de Pâques • paasdagjour des Rois • Driekoningenjour de sortie • vrije dagc'est à un jour de train • dat is één dag sporenvedettes d'un jour • eendagssterrenl'autre jour • een tijdje geleden, pas geleden, onlangsun beau jour • op een goede, mooie dagêtre dans son bon jour • z'n goede dag hebbenun de ces jours • één dezer dagenjusqu'à son dernier jour • tot zijn dood toetous les deux jours • om de andere dagjour férié • feestdagà jour fixé • op de afgesproken dag, datumdans huit jours • over een weekdonner ses huit jours à un domestique • een bediende ontslaance jour même • vandaag nogjours ouvrables • werkdagentous les jours • iedere dag, dagelijksde tous les jours • gewoon, alledaagsil y a un jour que … • het is een dag geleden dat …le jour d'avant, d'après • de vorige, volgende dagvenir à son jour et à son heure • geschieden op het door het lot bepaalde tijdstipd'un jour à l'autre • van de ene dag op de anderemettre à jour • bijwerkentenir à jour • bijhoudenêtre à jour • up-to-date zijn, bij zijnau jour le jour • gestaag, regelmatigofficier de jour • dienstdoend officierde jour • overdagservice de jour • dagdienstde nos jours • tegenwoordigde jour en jour • van dag tot dagle goût du jour • de thans heersende smaakc'est le héros du jour • hij is de held van de dagdu jour • van diezelfde dagnouvelles du jour • laatste nieuwsdes oeufs du jour • verse eierendu jour au lendemain • van de ene dag op de anderepar jour • per dagjour pour jour • op de dag afbeau comme le jour • beeldschoonclair comme le jour • zonneklaarun jour ou l'autre • op een goede dagun jour • eens, ooit, op een dag2 faux jour • slechte verlichting, vals lichtmettre au grand jour • openbaar makenjeter un nouveau jour sur • een nieuw licht werpen oppetit jour • ochtendschemeringen plein jour • op klaarlichte dagdonner le jour à un enfant • het leven schenken aan een kindse faire jour • duidelijk wordenil fait jour • het is dagdemain il fera jour • morgen komt er weer een dagle jour se lève • het wordt dagmettre au jour • aan het licht brengenvoir le jour • het levenslicht aanschouwen, geboren wordenpercer à jour • doorgronden, doorzien, doorhebben5 les vieux jours • de oude dag, ouderdomfinir ses jours à la campagne • z'n laatste levensdagen op het platteland slijten1. m1) dag2) (dag)licht3) venster2. joursm pl1) tijd -
8 limite
limite [liemiet]〈v.〉1 grens ⇒ limiet, beperking, grenslijn♦voorbeelden:date limite • uiterste datumheure limite de la rédaction • sluitingsuur van de redactievitesse limite • maximumsnelheiddernière limite • uiterste termijnfranchir, dépasser les limites • de perken te buiten gaanà la limite • desnoodsdans les limites du possible • voor zover mogelijkdans une certaine limite • in zekere matedans les limites de nos moyens • zover onze middelen het toestaansans limites • grenzeloos, onbeperktfgrens, limiet -
9 limité
limite [liemiet]〈v.〉1 grens ⇒ limiet, beperking, grenslijn♦voorbeelden:date limite • uiterste datumheure limite de la rédaction • sluitingsuur van de redactievitesse limite • maximumsnelheiddernière limite • uiterste termijnfranchir, dépasser les limites • de perken te buiten gaanà la limite • desnoodsdans les limites du possible • voor zover mogelijkdans une certaine limite • in zekere matedans les limites de nos moyens • zover onze middelen het toestaansans limites • grenzeloos, onbeperktadjbeperkt, begrensd -
10 date limite
-
11 faire date
faire dateeen belangrijk evenement zijn, een datum van bijzondere betekenis zijn -
12 la date qui conviendrait le mieux
la date qui conviendrait le mieuxDictionnaire français-néerlandais > la date qui conviendrait le mieux
-
13 le cachet de la poste faisant foi
le cachet de la poste faisant foiDictionnaire français-néerlandais > le cachet de la poste faisant foi
-
14 de vieille, longue date
de vieille, longue dateoud, van oude datum -
15 prendre date
prendre date -
16 quantième
-
17 remettre un voyage à une date plus éloignée
remettre un voyage à une date plus éloignéeDictionnaire français-néerlandais > remettre un voyage à une date plus éloignée
-
18 à jour fixé
à jour fixéop de afgesproken dag, datum
См. также в других словарях:
Datum — Saltar a navegación, búsqueda El término datum se aplica en varias áreas de estudio y trabajo específicamente cuando se hace una relación hacia alguna geometría de referencia importante, sea ésta una línea, un plano o una superficie (plana o… … Wikipedia Español
Datum — Datum, Datumwechsel, Datumgrenze. Der bürgerliche Tag eines bestimmten Ortes beginnt, d.h. der Datumwechsel tritt ein zur Zeit der mittleren Mitternacht des Orts (nach der Ortszeit, die neuerdings zum Teil um gewisse Beträge verschoben ist, auf… … Lexikon der gesamten Technik
Datum — (von lat.: dare = ‚geben‘; PPP: datum = ‚Gegebenes‘) bezeichnet: Kalenderdatum, einen bestimmten Tag eines Jahres oder Kalenders; die Einzahl (der Singular) von Daten; Datum (Zeitschrift), eine österreichische Zeitschrift. Geodätisches Datum,… … Deutsch Wikipedia
Datum — is the singular form of data . Datum may also refer to: Datum (geodesy), a standard position or level that measurements are taken from Datum (magazine), an Austrian monthly magazine Kavala or Datum, a city in ancient Macedonia Omne Datum Optimum … Wikipedia
Datum — Sn std. (13. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus substantiviertem l. datum ausgefertigt (am) , dem PPP. von l. dare (datum) geben, ausfertigen ; zunächst in lateinischer Formulierung. Es handelt sich um den Beginn der üblichen Einleitungsformel von… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
datum — dátum m DEFINICIJA 1. a. kalendarsko vrijeme, mjera vremena prema kalendaru (dan, mjesec i godina) b. brojke takvih podataka [nizak datum prvi dani u mjesecu; visok datum, razg. posljednji dani u mjesecu, u smislu mjesečnih primanja]; nadnevak 2 … Hrvatski jezični portal
Datum — »Zeitangabe, Zeitpunkt«: Das lat. Verb dare »geben«, das urverwandt ist mit gleichbed. griech. didónai (über dessen Wortfamilie vgl. ↑ Dosis), hat im weiteren Sinne auch die Bedeutung »ausfertigen; schreiben« (so besonders auch in der Fügung… … Das Herkunftswörterbuch
Datum — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Bsp.: • Welches Datum haben wir heute? • Das Datum kommt darunter. • Welches Datum ist heute? Der 13. Juni … Deutsch Wörterbuch
Datum — Da tum, n.; pl. {Data}. [L. See 2d {Date}.] 1. Something given or admitted; a fact or principle granted; that upon which an inference or an argument is based; used chiefly in the plural. [1913 Webster] Any writer, therefore, who . . . furnishes… … The Collaborative International Dictionary of English
datum — [dāt′əm, dat′əm; ] Brit also [ dä′təm] n. pl. data [dātə, dat′ə] or datums [L, what is given, neut. of datus: see DATE1] 1. something known or assumed; information from which conclusions can be inferred: see also DATA 2. a real or assumed thing,… … English World dictionary
Datum — (lat., gegeben), 1) der Tag, an dem eine Urkunde od. ein Brief geschrieben ist; daher Datiren, eine Schrift mit Ortu. Zeit der Abfassung bezeichnen, vgl. Antidatiren; 2) der Tag, an welchem etwas geschah, geschieht od. geschehen wird. Zur… … Pierer's Universal-Lexikon