-
1 couture
-
2 couture
-
3 couture apparente
couture apparente -
4 vêtement couture
-
5 bas sans couture
bas sans couture -
6 battre à plate couture
battre à plate(s) couture(s)in de pan hakken, inmaken -
7 faire de la couture
faire de la couture -
8 maison de couture
maison de couture -
9 point de couture
point de couturestiksel, stiksteek -
10 trousse à couture
trousse à couture -
11 être dans la couture
être dans la couturenaaister, kleermaker zijn -
12 high fashion
-
13 high
adj. hoog; adellijk; stoned (door de drugs)--------adv. hoog, boven--------n. verheven; hoge versnelling; hoogtepunthigh1[ haj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————high2〈 higher〉1 hoog ⇒ hooggeplaatst, verheven2 intens ⇒ sterk, groot4 vrolijk♦voorbeelden:high camp • superkitsch(erig)high circles • hogere kringenhigh command • opperbevelHigh Commission • ambassade van een Gemenebestlid in een ander GemenebestlandHigh Commissioner • Hoge Commissarishigher court • hoger rechtscollegehigh fashion • haute coutureHigh Mass • hoogmisa high opinion of • een hoge dunk vanhave friends in high places • een goede kruiwagen hebben〈 ook meteorologie〉 high pressure • hoge druk; 〈 informeel〉 agressiviteit 〈van verkooptechniek e.d.〉high priest • hogepriesterhigh society • de hogere kringenhigh water • hoogwaterthe Most High • de Allerhoogstehigh gear • hoge versnellinghigh hopes • hoge verwachtingena high wind • een harde windhigh treason • hoogverraad〈Amerikaans-Engels; informeel〉 high roller • patser, iemand die met geld smijt, supergokkerthe high sea(s) • de volle zeeplay for high stakes • het hoog spelen〈 Brits-Engels〉 high tea • vroeg warm eten, vaak met theecome hell or high water • wat er ook gebeurthigh and mighty • uit de hoogteII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 gevorderd ⇒ hoog, op een hoogtepunt♦voorbeelden:high season • hoogseizoenhigh summer • hoogzomerit's high time we went • het is de hoogste tijd om te gaan♦voorbeelden:————————high3〈 bijwoord〉2 schel♦voorbeelden:feelings ran high • de emoties liepen hoog opride high • succes hebbensearch high and low • in alle hoeken zoeken→ hog hog/ -
14 haute
adj. gedeelte van de uitdrukking "haute couture" (uit Frans-elite modeontwerp)--------gedeelte van de uitdrukking "haute cuisine" (uit het Frans-hoogstaande keuken, elite kookkunst) -
15 apparent
apparent [aapaarã]2 duidelijk ⇒ zichtbaar, blijkbaar♦voorbeelden:adj1) duidelijk, zichtbaar2) schijnbaar -
16 bas
bas1 [baa]〈m.〉1 kous♦voorbeelden:bas à varices • steunkous————————bas2 [baa],basse [baas]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉6 laag(st) ⇒ min(st), gering♦voorbeelden:le bas monde • het ondermaansesoleil bas • laagstaande zonla basse ville • de benedenstadle malade est bien bas • de zieke is heel minnetjess'incliner très bas • heel diep buigenle thermomètre est tombé très bas • de thermometer is flink gezaktmettre une maison à bas • een huis met de grond gelijkmakenà bas le fascisme! • weg met het fascisme!il sauta à bas de son lit • hij sprong uit zijn beden bas • beneden, omlaagla tête en bas • met het hoofd naar benedenil habite en bas • hij woont benedenen bas de la page • onderaan de bladzijded'en bas • van onderpar en bas • van onder (naar boven)être bas sur pattes • korte pootjes hebbenau bas de • onderaandu bas jusqu'en haut • van beneden naar bovenle bas • het laagst gelegen gedeeltele bas du visage • de onderkant van het gezichtle bas d'une montagne • de voet van een bergpar le bas • van onder (naar boven)bas les pattes! • handen thuis!chapeaux bas! • hoeden af!trois étages plus bas • drie verdiepingen lagervoyez plus bas • zie verderau bas mot • op z'n minst, minstensle bas peuple • het lagere volkà bas prix • voor een zacht prijsje, goedkoop1. m 2. bas/basseadj, adv1) laag2) laaggelegen3) gemeen4) verderop6) zacht, niet luid [stem]7) laag(st), min(st), gering -
17 maison
maison [mezzõ]〈v.〉1 huis ⇒ woning, gebouw, tehuis5 afkomst ⇒ geslacht, Huis♦voorbeelden:maison de correction • opvoedingsgesticht, tuchthuismaison de la culture • cultureel centrummaison d'enfants • kindertehuismaison de jeux • speelhuis, casinomaison de maître • eigen huis, herenhuis〈 religie〉 maison mère • moederklooster, moederhuismaison du peuple • gemeenschapshuis, gemeentehuismaison de la Radio • omroepgebouwmaison de rendez-vous, de passe, de tolérance • bordeelmaison de repos • rustoordmaison de retraite • bejaardentehuismaison de retraite médicalisée • aanleunwoningmaison de santé • verpleeginrichtingmaison close • gesloten, publiek huis 〈 bordeel〉maison individuelle • eengezinswoningmaison préfabriquée • prefabwoning, montagewoningrentrer à la maison • naar huis gaanrester à la maison • thuis blijvensavoir tenir la maison • een goede huisvrouw zijn→ cordemaison de commerce • handelsfirmamaison de couture • modehuisdiplôme maison • intern erkend diplomaavoir le genre maison • de sfeer van het bedrijf uitademenmaison de gros, de détail • groot-, kleinhandelmaison mère • moedermaatschappij, -ondernemingmaison de vins • wijnhandel3 ici, c'est la maison du bon Dieu! • het is hier de zoete inval!la maison du Roi • de koninklijke hofhoudingsuccès maison • enorm succesc'est gros comme une maison • dat ligt er dik bovenopf1) (woon)huis, woning, gebouw2) firma3) familie4) personeel5) geslacht, Huis -
18 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
19 trousse
trousse [troes]〈v.〉1 etui ⇒ tas, foedraal, set♦voorbeelden:trousse de toilette • toilettas(je)¶ avoir qn. à ses trousses • achtervolgd worden, op de hielen gezeten worden door iemandf1) etui, bergmap, tas -
20 modéliste
modéliste [moddeeliest]〈m. & v.〉3 modelleur, modelleuse 〈 in confectie-, schoenenindustrie〉 ⇒ modellenmaker, modeltekenaar♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
COUTURE — Avec son synonyme «condamine», le mot «couture» se retrouve fréquemment dans la toponymie; il désignait au Moyen Âge, parmi toutes les terres de la villa ou du domaine seigneurial, celles qui étaient mises en «culture» directement par le seigneur … Encyclopédie Universelle
couture — COUTURE. s. f. Assemblage de deux choses qui se fait par le moyen de l aiguille ou de l alêne, et avec du fil, de la soie, etc. Grosse couture. Couture menue, fine, ronde, plate. Double couture. Couture d habits, de linge, de gants, de bottes, de … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
couture — Couture. s. f. Assemblage de deux choses qui se fait avec le fil & l aiguille ou l alesne, &c. Grosse couture. couture menuë, ronde, plate, double couture. couture d habits, de linge, de gands, de bottes, de souliers, &c. faire une couture. une… … Dictionnaire de l'Académie française
Couture — bezeichnet Personen: Camille Couture (1876−1961), kanadischer Violinist, Musiklehrer und Geigenbauer Charlélie Couture (* 1956), französischer Musiker, Bildhauer und Designer Guillaume Couture (1732–1799), französischer Architekt Jacques Couture… … Deutsch Wikipedia
Couture — Saltar a navegación, búsqueda Couture País … Wikipedia Español
couture — n. high fashion designing and dressmaking. [WordNet 1.5] … The Collaborative International Dictionary of English
couturé — couturé, ée (kou tu ré, rée) part. passé. Qui a des coutures, des cicatrices. Visage tout couturé de petite vérole … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
couturé — COUTURÉ, ÉE. adj. Qui porte des marques et des inégalités semblables à des coutures. Il est tout couturé de petite vérole … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
couture — /ku tyr/, it. /ku tjur/ s.f., fr. [propr. cucitura ; lat. consutura, der. di consuĕre cucire ], in ital. invar. [arte della moda femminile] ▶◀ alta moda, haute couture … Enciclopedia Italiana
Couture — Fréquent en Normandie et dans le Nord Pas de Calais, désigne une terre cultivée, un champ (latin cultura), et donc celui qui cultive une terre ou plutôt qui habite un lieu dit (la) Couture. Variante plurielle : Coutures (33, 65) … Noms de famille
couture — 1908, from Fr. couture, lit. dressmaking, sewing, from O.Fr. costure (12c.), from V.L. *consutura, from pp. of L. consuere to sew together, from con together (see COM (Cf. com )) + suere to sew (see SEW (Cf … Etymology dictionary