-
1 citron
citron [sietrõ]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 citroen♦voorbeelden:robes citron • citroengele jurkencitron pressé • uitgeperste citroenpresser qn. comme un citron • iemand uitknijpen als een citroenrecevoir un coup sur le citron • een knal voor zijn harsens krijgen1. m1) citroen2) hersens, kop2. adj -
2 citron pressé
citron pressé -
3 jaune citron
-
4 le citron agace les dents
le citron agace les dentsDictionnaire français-néerlandais > le citron agace les dents
-
5 on lui a fait le coup du presse-citron
on lui a fait le coup du presse-citronDictionnaire français-néerlandais > on lui a fait le coup du presse-citron
-
6 presse-citron
-
7 presser qn. comme un citron
presser qn. comme un citronDictionnaire français-néerlandais > presser qn. comme un citron
-
8 recevoir un coup sur le citron
recevoir un coup sur le citronDictionnaire français-néerlandais > recevoir un coup sur le citron
-
9 robes citron
robes citron -
10 rond de citron
rond de citron -
11 se presser le citron
se presser le citron -
12 agacer
agacer [aagaasee]1 ergeren ⇒ irriteren, boos maken♦voorbeelden:il m'agaçait un peu • hij hing me een beetje de keel uit1 zich ergeren ⇒ zenuwachtig worden, gek worden van1. vergeren, irriteren2. s'agacerv -
13 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
14 jaune
jaune (d'oeuf)eierdooier, eigeel————————jaune1 [zĵoon]〈m.〉♦voorbeelden:1 jaune (d'oeuf) • eierdooier, eigeeltube de jaune • tube gele verfjaune citron • citroengeelhabillé de jaune • in het geel gekleed————————jaune2 [zĵoon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 geel♦voorbeelden:¶ rire jaune • gedwongen lachen, lachen als een boer die kiespijn heeft1. m, adj1) geel2) Mongool3) stakingsbreker, werkwillige2. adj, adv -
15 rond
rond1 [rõ]〈m.〉2 ring♦voorbeelden:faire des ronds • cirkels trekkenen rond • in een kring, in de rondte〈 figuurlijk〉 tourner en rond • op een dood spoor zitten, in een vicieuze cirkel zitten————————rond2 [rõ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉2 rond ⇒ dik, bol, mollig4 rond ⇒ gebogen, gewelfd♦voorbeelden:1. m1) cirkel, kring2) ring3) schijfje4) poen, geld5) zwaai [arm, been]2. adj1) rond2) mollig3) openhartig4) ladderzat
См. также в других словарях:
citron — [ sitrɔ̃ ] n. m. • 1398; du lat. citrus « citronnier », citreum « citron » 1 ♦ Fruit jaune du citronnier, agrume de saveur acide. Écorce, zeste de citron. Rondelle, tranche de citron. Jus de citron. Citron pressé. Boissons au citron, au jus de… … Encyclopédie Universelle
Citron — Cit ron (s[i^]t r[u^]n), n. [F. citron, LL. citro, fr. L. citrus citron tree (cf. citreum, sc. malum, a citron), from Gr. ki tron citron] 1. (Bot) A fruit resembling a lemon, but larger, and pleasantly aromatic; it is produced by the citron tree… … The Collaborative International Dictionary of English
citron — CITRON. s. masc. Sorte de fruit de forme ovale, de couleur jaune pâle, et qui est plein de jus. Citron aigre, citron doux. Jus de citron. Couleur de citron. Chair de citron confite. Ecorce de citron confite.Citron, se dit aussi De la couleur de… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
citron — CITRON. s. m. Sorte de fruit plein de jus, de forme ovale & de couleur jaune pasle. Citron aigre. citron doux. jus de citron. couleur de citron. chair de citron confite. escorce de citron confite … Dictionnaire de l'Académie française
Citron — ist der Familienname folgender Personen: Curt Citron (* 1878), deutscher Reichsgerichtsrat Pierre Citron (1919–2010), französischer Romanist, Literaturwissenschaftler und Musikwissenschaftler Suzanne Citron (* 1922), französische Historikerin… … Deutsch Wikipedia
citron — 1520s, earlier citrine (early 15c.), from Fr. citron citron, lemon (14c.), from augmentative of L. *citrum, related to citrus citron tree, citreum (malum) citron (see CITRUS (Cf. citrus)) … Etymology dictionary
citron — CITRÓN SI / adj. inv., s. n. (de) culoarea lămâiei, galben deschis. (< fr. citron) Trimis de raduborza, 15.09.2007. Sursa: MDN … Dicționar Român
citron — ► NOUN ▪ the large, lemon like fruit of a shrubby Asian tree. ORIGIN Latin citrus citron tree , on the pattern of limon lemon … English terms dictionary
citron — [si′trən] n. [Fr, lemon < It citrone < L citrus,CITRUS] 1. a yellow, thick skinned fruit resembling a lime or lemon but larger and less acid 2. the semitropical tree (Citrus medica) of the rue family bearing this fruit 3. the candied rind… … English World dictionary
CITRON — civitas in tribu Zebulun. Iudic. c. 1. v. 30 … Hofmann J. Lexicon universale
Citron — Surnom possible pour un marchand de citrons ou un homme au visage jaune, le nom, comme sa variante néerlandaise Citroen, a été souvent porté par des juifs askhénazes (voir Zitrone) … Noms de famille