-
1 Boer
n. Zuid-Afrikaan van Hollandse afkomst, boer[ boeə, bo:]♦voorbeelden: -
2 the Boer War
-
3 peasant proprietor
boer met land -
4 belch
n. boeren, een boer laten; uitlaat (van rook)--------v. boeren; uitlatenbelch1[ beltsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————belch2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 farmer
-
6 knave
-
7 peasant
n. boer; plattelander; lomperik[ peznt] -
8 rustic
adj. boers, simpel, rustiek--------n. Boerrustic1[ rustik] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 plattelander ⇒ buitenman, boer————————rustic2〈bijvoeglijk naamwoord; rustically; zelfstandig naamwoord: rusticity〉1 boers ⇒ simpel, niet beschaafd3 landelijk ⇒ dorps, provinciaal♦voorbeelden: -
9 spread
n. wijdte; verbreiding, verspreiding; stuk land, landbezit v. een boer; smeersel; feestmaal, onthaal--------v. spreiden, zich uitspreiden; zich spreiden; zich verspreiden; verspreiden; smeren; besmerenspread1[ spred] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 breedte7 smeersel9 dubbele pagina ⇒ tekst/foto over twee (tegenover elkaar liggende) pagina's, spread————————spread23 uitgespreid/uitgesmeerd worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bedekken ⇒ beleggen/besmeren♦voorbeelden: -
10 a small farmer
-
11 above
adj. bovenstaande; boven, bovenvermeld--------adv. boven, op; meer; bovenvermeld--------n. bovengenoemde--------prep. boven; over; meer danabove1♦voorbeelden:————————above2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:the above-mentioned/above-said • het bovengenoemdeimposed from above • van hogerhand opgelegd————————above3〈 voorzetsel〉3 boven … verheven♦voorbeelden:above stairs • bovensituated above the valley • boven het dal gelegenabove fifty • meer dan vijftigthat's above me • dat gaat m'n petje te bovenabove all this • daar komt nog bij (dat) -
12 agriculturist
-
13 burp
-
14 court card
honneur, plaatje, elke kaart die een gezicht heeft in een kaartspel (boer, vrouw, heer of aas)court card〈 kaartspel〉 -
15 dirt farmer
n. boer die zijn boerderij alleen of met behulp van zijn familie leidtdirt farmer -
16 eructation
n. oprisping, boeren; stoom uitstotend[ irrukteesjn] -
17 farm
n. boerderij--------v. boerderij, fokkerij, kwekerij, (pacht)hoevefarm1[ fa:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boerderij ⇒ landbouwbedrijf, boerenbedrijf————————farm21 boer zijn ⇒ boeren, een boerderij hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 farming
-
19 fellah
-
20 follow the plough/sea
follow the plough/seaboer/zeeman zijn
См. также в других словарях:
Böer — Boer (2.) … Wörterbuch der deutschen familiennamen
Boer — Boer, de Boer oder DeBoer ist der Familienname folgender Personen: Bertil van Boer (* 1952), US amerikanischer Musikwissenschaftler, Violinist, Komponist und Dirigent Dick Boer (* 1939), niederländischer evangelisch reformierter Theologe,… … Deutsch Wikipedia
boer — ● boer adjectif et nom (néerlandais boer, paysan) Relatif aux Boers. ● boer (difficultés) adjectif et nom (néerlandais boer, paysan) Prononciation [&ph86;&ph105;&ph102;], comme bourre … Encyclopédie Universelle
Böer — ist der Familienname folgender Personen: Friedrich Böer (1904–1987), deutscher Autor und Illustrator Karl W. Böer (* 1926), Physiker Simon Böer (* 1974), deutscher Schauspieler Siehe auch: Boer Böhr … Deutsch Wikipedia
Boer — Dutch colonist in S.Africa, 1824, from Du. boer farmer, from M.Du., cognate with O.E. gebur dweller, farmer, peasant, and thus related to bower and the final syllable of neighbor (see BOOR (Cf. boor)). Boer War (1899 1902) was technically the… … Etymology dictionary
Bóer — Saltar a navegación, búsqueda La palabra bóer o boer (pronunciada ˈbuːr en neerlandés) puede referirse: En un sentido amplio, a los integrantes del pueblo afrikáner, grupo étnico de origen germánico que se asienta fundamentalmente en los… … Wikipedia Español
bóer — adj. 2 g. s. 2 g. Que ou quem pertence a ou é descendente dos primeiros colonizadores neerlandeses da África do Sul. = AFRICÂNDER, BÔER, BUR • Plural: bóeres. ‣ Etimologia: neerlandês boer, colono … Dicionário da Língua Portuguesa
bôer — adj. 2 g. s. 2 g. O mesmo que bóer. • Plural: bôeres. ‣ Etimologia: neerlandês boer, colono … Dicionário da Língua Portuguesa
boer — boer; boer·haa·via; boer·ha·via; … English syllables
Boer — Boer, n. [D., a farmer. See {Boor}.] A colonist or farmer in South Africa of Dutch descent. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Boer — [buːr], Jan Hendrik de, niederländischer Physikochemiker, * Ruinen 18. 3. 1899, ✝ Den Haag 26. 4. 1971; nach Industrietätigkeit 1946 Professor in Delft; Arbeiten zur chemischen und physikalischen Adsorption und zur Elektronenemission von… … Universal-Lexikon