-
101 authentic
adj. authentiek, geloofwaardig[ o:θentik] 〈 authentically〉1 authentiek ⇒ onvervalst, origineel2 authentiek ⇒ rechtsgeldig, gewaarmerkt♦voorbeelden: -
102 bleach
n. bleken, (doen)verbleken, bleekmiddel--------v. blekenbleach1[ blie:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————bleach2〈 werkwoord〉1 bleken ⇒ bleek worden/maken, (doen) verbleken -
103 cadaverous
-
104 colorless
-
105 colour
n. kleur, schakering--------v. kleuren, vervencolour11 kleur2 verf(stof) ⇒ kleurstof, pigment3 kleurtje ⇒ gelaatskleur, tint♦voorbeelden:change colour • van kleur verschietenlose colour • bleek wordenhave little colour • er bleekjes uitzien¶ let's see the colour of your money • laat eerst je geld eens zien, eerst betalen4 soort ⇒ aard, slag♦voorbeelden:2 clubkleuren ⇒ insigne, lint3 gevoelens ⇒ positie, opvatting♦voorbeelden:2 get/win one's colours • opgesteld worden, meespelen in de ploegtrooping the colour(s) • vaandelceremonie bij het wisselen van de wacht→ false false/————————colour2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
106 convey
v. vervoeren; meedelen, bekend maken[ kənvee]1 (ver)voeren ⇒ transporteren, (ge)leiden2 meedelen ⇒ bekend/kenbaar/duidelijk maken, uitdrukken♦voorbeelden: -
107 faint
adj. zwak; zwakjes; slap; dun; gedempt; bleek, verbleekt; zachthartig--------n. bezwijming, flauwte--------v. flauwvallen, buiten bewustzijn rakenfaint1[ feent] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 flauwte ⇒ onmacht, bezwijming♦voorbeelden:————————faint2〈bijvoeglijk naamwoord; faintness〉1 flauw ⇒ leeg, wee3 laf♦voorbeelden:2 damn with faint praise • de grond/het graf in prijzen————————faint3〈 werkwoord〉 -
108 find
n. vondst; uitvinding--------v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellenfind1[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————find21 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken♦voorbeelden:find against someone • iemands vordering afwijzenfind for someone • iemands vordering toewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden♦voorbeelden:1 pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerikahe was found dead • hij werd dood aangetroffenfind someone out • iemand niet thuis aantreffen2 where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?find someone attractive • iemand aantrekkelijk vindenhe found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vindenshe could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten→ find out find out/ -
109 go white about the gills
bleek/wit om de neus worden van schrik/angst -
110 green
adj. groen; onrijp; ziekelijk; beginnend--------n. groen (kleur); golfterrein; grasveld; brink; baangreen1[ grie:n]1 grasveld ⇒ brink, dorpsplein1 groen♦voorbeelden:————————green2〈 greenness〉1 groen2 groen ⇒ met gras/loof begroeid♦voorbeelden:green vegetables • bladgroenten4 green apples • groene/zure appelsgreen herring • groene/ongezouten haring¶ green beans • sperziebonen, prinsessenbonengreen card • groene kaart 〈 internationaal motorrijtuigenverzekeringsdocument〉; 〈 Amerikaans-Engels〉 permanente verblijfsvergunninghave green fingers/a green thumb • groene vingers hebben, talent hebben voor plantenverzorgingbe green about the gills • er ziek uitzien, wit om de neus zijngive someone the green light • iemand het groene licht gevengreen peas • doperwtengreen plover • kievietgreen power • macht van het geldII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden: -
111 he appeared to be honest
-
112 his behaviour proclaimed him a liar
English-Dutch dictionary > his behaviour proclaimed him a liar
-
113 his tone conveyed his real intention
English-Dutch dictionary > his tone conveyed his real intention
-
114 hoax
n. bedrog--------v. om de tuin leiden, voor de gek houdenhoax1[ hooks] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bedrog♦voorbeelden:the painting was a hoax • het schilderij was een vervalsingplay a hoax on someone • iemand een poets bakken————————hoax2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 hoax someone into believing that • iemand laten geloven dat … -
115 it turned out that he didn't come at all
het bleek/het werd duidelijk dat hij helemaal niet kwamEnglish-Dutch dictionary > it turned out that he didn't come at all
-
116 livid
adj. lood-, lijkkleurig, (doods)bleek; hels, razend[ livvid]3 lood/blauwgrijs♦voorbeelden: -
117 lose colour
-
118 lose
v. verliezen; kwijt raken; zich afdoen van; niet begrijpen1 verliezen ⇒ verlies lijden, er op achteruit gaan♦voorbeelden:lose out • het afleggenlose out on something • er (geld) bij inschietenlose on the horses • (geld) verliezen bij de paardenrennen1 verliezen ⇒ kwijtraken, niet (meer) hebben, verspelen♦voorbeelden:lose count • de tel kwijtrakenlose one's mind • krankzinnig wordenlose sight of • uit het oog verliezenlose one's temper • boos wordenlose no time in (doing something) • geen tijd verspillen met (iets)lose one's way • de weg kwijtrakenlose oneself in • geheel opgaan inlose to someone • tegen iemand verliezen -
119 mealy
-
120 pale to clear blue
См. также в других словарях:
Bleek — ist der Familienname folgender Personen: Dorothea Bleek (1873–1948), deutsche Sprachwissenschaftlerin Friedrich Bleek (1793–1859), deutscher biblischer Gelehrter Karl Theodor Bleek (1898–1969), deutscher Oberbürgermeister, Politiker und… … Deutsch Wikipedia
Bleek — may mean:*Friedrich Bleek (1793 1859), German biblical scholar *Wilhelm Bleek (1827 1875), German linguist *Memphis Bleek, New York rapperee also* Bleak … Wikipedia
Bleek — Bleek, Friedrich, geb. 1793 zu Arensbök in Holstein, studirte in Kiel u. Berlin Theologie, habilitirte sich an letzterem Orte u. wurde 1825 Professor, folgte aber 1829 einem Rufe als Professor der Theologie nach Bonn; er schr.: Der Brief an die… … Pierer's Universal-Lexikon
Bleek — Bleek, 1) Friedrich, prot. Theolog, geb. 4. Juli 1793 zu Ahrensbök in Holstein, geb. 27. Febr. 1859 in Bonn, ward zu Berlin 1818 Repetent, 1823 außerordentlicher Professor der Theologie und 1829 ordentlicher Professor in Bonn. Sein bedeutendstes… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Bleek. — Bleek., bei Tiernamen Abkürzung für Pieter Bleeker, holländ. Arzt, geb. 1819, gest. 1878. Indische Fische … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Bleek — Bleek, Friedr., prot. Theolog, geb. 4. Juli 1793 zu Ahrensböck (Holstein), gest. 27. Febr. 1859 als Prof. der Theologie zu Bonn, ausgezeichnet als Bibelerklärer. Hauptwerke: »Der Brief an die Hebräer« (3 Bde., 1828 40), »Einleitung in das A.T.«… … Kleines Konversations-Lexikon
Bleek — Bleek, Friedrich, geb. zu Arensbök in Holstein 1793, 1823 außerordentl. Professor der Theologie in Berlin, 1829 in Bonn; schrieb u.a.: »Der Brief an die Hebräer« 4 Bde., Berlin 1840; »Beiträge zur Evangelienkritik«, Berlin 1846 … Herders Conversations-Lexikon
Bleek — Bleek, Wilhelm Heinrich Immanuel, Afrikanist, * Berlin 8. 3. 1827, ✝ Kapstadt 17. 8. 1875; einer der Begründer der Afrikanistik, schuf die Grundlagen für die vergleichende Bantuistik sowie die Bezeichnung »Bantu« und beschäftigte sich auch mit… … Universal-Lexikon
BLEEK, FRIEDRICH° — (1793–1859), German Bible critic; professor of theology at Bonn from 1829 to 1859. Bleek maintained that the basic document of the Pentateuch is the Elohist (the E document) which has been supplemented by sections from an unconnected Yahwist… … Encyclopedia of Judaism
Bleek, Wilhelm — ▪ German linguist born March 8, 1827, Berlin died August 17, 1875, Cape Town comparative linguist known for his pioneer studies of South African languages as the “Father of Bantu Philology.” In his doctoral dissertation at the… … Universalium
Bleek — 1. Übernamen zu mnd. blek »bleich, weiß, farblos«. 2. Bleck (1.) … Wörterbuch der deutschen familiennamen