-
1 approfondir
approfondir [aaproffõdier]♦voorbeelden:2 connaissances approfondies • uitgebreide, diepgaande kennisv1) dieper maken, uitdiepen2) diepgaand bestuderen, grondig onderzoeken -
2 étudier
-
3 explorer
-
4 contempler
contempler [kõtãplee]1 beschouwen ⇒ (aandachtig, oplettend) kijken naar1. vbeschouwen, aandachtig kijken (naar)2. se contemplerv -
5 creuser
creuser [kreuzzee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uithollen ⇒ uitdiepen, (uit)graven♦voorbeelden:creuser (l'estomac) • hongerig maken♦voorbeelden:¶ se creuser (la tête, la cervelle) • zich 't hoofd breken, zich suf piekeren————————creuser (l'estomac)1. v1) (uit)graven2) delven [graf]3) uitdiepen [idee]2. se creuserv1) dieper/hol worden2) invallen [wangen]3) zich vormen -
6 fouiller
fouiller [foejee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitgraven ⇒ wroeten in, opgravingen doen in2 doorzoeken ⇒ visiteren, fouilleren♦voorbeelden:♦voorbeelden:tu peux te fouiller! • morgen brengen!v1) wroeten2) zoeken (in)3) uitgraven4) doorzoeken, fouilleren5) uitbeitelen -
7 interroger
interroger [ẽterrozĵee]1 ondervragen ⇒ verhoren, in verhoor nemen2 vragen stellen aan ⇒ interviewen, overhoren, examineren3 onderzoeken ⇒ nader bestuderen, aandachtig bekijken♦voorbeelden:interroger sa mémoire • zijn geheugen raadplegeninterroger qn. du regard • iemand vragend aankijkeninterroger qn. sur la direction à prendre • bij iemand informeren welke weg men moet nemen♦voorbeelden:v1) ondervragen, verhoren2) examineren, overhoren3) onderzoeken -
8 microscope
microscope [miekroskop]〈m.〉♦voorbeelden:1 examiner qc. au microscope • iets onder de microscoop bekijken; 〈 figuurlijk〉 iets haarfijn bestuderenm -
9 réexaminer
-
10 repasser
repasser [rəpaasee]1 weer langskomen ⇒ weer voorbijkomen, terugkomen♦voorbeelden:1 weer overtrekken ⇒ overgaan, oversteken4 slijpen5 strijken6 repeteren ⇒ nog eens doornemen, bestuderen♦voorbeelden:3 il a repassé les événements dans son esprit • hij heeft zich de gebeurtenissen weer voor de geest gehaaldv2) oversteken4) weer draaien5) slijpen6) strijken7) repeteren -
11 réviser
réviser [reeviezee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) herzien, verbeteren2) een beurt geven [auto]3) repeteren [stof] -
12 travailler
travailler [traavaajee]1 werken ⇒ arbeid verrichten, een beroep uitoefenen, studeren♦voorbeelden:faire travailler l'argent • geld niet renteloos laten liggentravailler à perte • met verlies werkenla maçonnerie travaille • het metselwerk scheurt, verzaktla pâte travaille • het deeg rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewerken ⇒ verzorgen, bijschaven2 bestuderen ⇒ studeren, (be)oefenen4 plagen ⇒ verontrusten, achtervolgen♦voorbeelden:travailler le vin • wijn vervalsenv1) werken2) gisten, rijzen3) bewerken4) (be)studeren5) beïnvloeden6) plagen7) trainen8) mishandelen -
13 dépouiller
dépouiller [deepoejee]2 onderzoeken ⇒ uitpluizen, nauwkeurig bestuderen4 ontdoen van ⇒ uittrekken, afdoen♦voorbeelden:→ hommedépouiller un livre • een uittreksel maken van een boekdépouiller un scrutin • de stemmen tellen♦voorbeelden:le serpent se dépouille • de slang vervelt -
14 examiner qc. au microscope
examiner qc. au microscopeDictionnaire français-néerlandais > examiner qc. au microscope
-
15 fouiller un problème
fouiller un problème -
16 piocher
piocher [pie.osĵee]1 blokken ⇒ zwoegen, ploeteren2 〈 sport en spel〉een domino, kaart kopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 blokken op ⇒ vossen op, hengsten voor, ijverig bestuderen
См. также в других словарях:
Vorsicht — 1. Besser furchtsame Vorsicht, als thümbküne Vermessenheit. – Froschm., Liiib; Gaal, 1642. Böhm.: Lepší: varujse! nežli: nebojse! (Haug.) 2. Besser Vorsicht als Nachsicht. Lat.: Prodest cautela plus quam postrema querela. (Reuterdahl, 768.)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon