-
1 traiter
traiter [trettee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 behandelen ⇒ uiteenzetten, bespreken♦voorbeelden:→ nomv3) bejegenen5) onthalen6) bespreken7) bewerken8) verwerken9) bespuiten [groenten] -
2 brutaliser
-
3 déshonorer
déshonorer [deezonnorree]1 onteren ⇒ schenden, schandelijk bejegenen, in diskrediet brengen♦voorbeelden:v1) onteren, te schande maken2) verkrachten3) ontsieren -
4 désobligeant
désobligeant [deezobliezĵã]1 onwelwillend ⇒ onaardig, onvriendelijk, onheus♦voorbeelden:adjonvriendelijk, onaardig -
5 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
6 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn.
manquer à qn., au respect qu'on doit à qn.Dictionnaire français-néerlandais > manquer à qn., au respect qu'on doit à qn.
-
7 brusquer
brusquer [bruuskee]〈 werkwoord〉2 overhaasten ⇒ bespoedigen, verhaasten♦voorbeelden:brusquer les choses • overhaast te werk gaanbrusquer une solution • een oplossing forceren -
8 désobliger
-
9 rebuter
rebuter [rəbuutee]1 afschrikken ⇒ afstoten, ontmoedigen2 tegenstaan ⇒ afkeer opwekken bij, tegen de borst stuiten -
10 rudoyer
-
11 se montrer désobligeant envers qn.
se montrer désobligeant envers qn.Dictionnaire français-néerlandais > se montrer désobligeant envers qn.
См. также в других словарях:
Begegnen — Begêgnen, verb. reg. neutr. welches das Hülfswort seyn erfordert, auf dem Wege antreffen, unvermuthet entgegen kommen. 1. Eigentlich. Einem begegnen. Er ist mir begegnet. Ich bin ihm begegnet. Wir begegneten ihm auf dem Wege, unterweges, auf der… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart