-
1 behangen
-
2 behängen
-
3 paper a wall
behangen -
4 hang
n. (op)hangen--------v. ophangen; afhankelijk zijn; (in computers) blijft steken; ophouden te werkenhang1[ hæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————hang21 hangen4 aanhangen ⇒ zich vastklemmen, vast (blijven) zitten5 afhellen7 onbeslist/onzeker zijn♦voorbeelden:don't hang about/(a)round me • hang niet zo om me heenhang on someone's lips • aan iemands lippen hangenshe hung on(to) his every word • zij was één en al oorhang onto something • proberen te (be)houdenhang over one's head • iemand boven het hoofd hangen〈 informeel〉 hang! • verdomme!→ hang about hang about/, hang around hang around/, hang back hang back/, hang on hang on/, hang out hang out/, hang round hang round/, hang together hang together/, hang up hang up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:hang someone for murder • iemand wegens moord ophangenhe hanged himself • hij verhing zich3 hang one's head (in shame/guilt) • het hoofd (schuldbewust/vol schaamte) laten hangen〈 informeel〉 hang it (all)! • naar de hel ermee!〈 informeel〉 well, I'm hanged! • wel, verdomme!hang something on someone • iemand de schuld van iets geven -
5 paper
adj. van papier gemaakt; op papier--------n. papier; krant; artikel; opstel; vragenlijst--------v. behangen, met papier beplakkenpaper1[ peepə]1 blad/vel papier ⇒ papiertje4 paper ⇒ verhandeling, voordracht5 document♦voorbeelden:1 papier2 (waarde)papier ⇒ papiergeld, bankbiljetten♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 on paper • op papier, in theorie→ worth worth/IV 〈 meervoud〉1 papieren ⇒ identiteits/legitimatiepapieren————————paper2〈 werkwoord〉1 in papier wikkelen/pakken♦voorbeelden:paper up • (met papier) beplakken -
6 redecorate
v. opknappen, opnieuw schilderen/behangen[ rie:dekkəreet]1 opknappen ⇒ opnieuw schilderen/behangen -
7 tapisser
-
8 tendre
tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals♦voorbeelden:pain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren♦voorbeelden:araignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrev -
9 tendu
-
10 tenture
tenture [tãtuur]〈v.〉1 behang(sel) ⇒ wandbekleding, behangselpapier3 rouwkleed, -doekf1) behangsel3) rouwkleed -
11 завешивать
vgener. behangen, voorhangen -
12 оклеивать
-
13 увешивать
vgener. behangen (met-÷åì-ô.), omhangen -
14 decorate
-
15 festoon
n. festoen, guirlande, slinger--------v. met guirlandes behangenfestoon1[ festoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————festoon2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 hang wallpaper
-
17 wallpaper
n. behang, behangselpapier; (in computers) een tekening of grafische vertoning als grafische achtergrond van Windows--------v. behangenwallpaper1 behang -
18 paperhanging
n. het behangen -
19 wallpapered
adj. behangen (muur) -
20 recouvrir
recouvrir [rəkoevrier]4 omvatten♦voorbeelden:recouvrir un livre • een boek kaftenrecouvrir une maison • een nieuw dak op een huis zettenrecouvrir un oreiller d' une taie • een kussen met een sloop overtrekken♦voorbeelden:2 le ciel s'est recouvert • de hemel is weer bewolkt, betrokkenv2) verbergen3) omvatten
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Behängen — Behängen, verb. reg. act. mit einem angehängten Dinge bedecken. 1. Eigentlich. Ein Zimmer mit Tapeten behängen. Man behängte die Waffen mit Kränzen. 2. Figürlich. 1) Der Hund ist wohl behangen, besser behängt, hat wohl gestaltete lange Ohren, und … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Behangen — * Behangen, verb. irreg. neutr. (S. Hangen,) welches mit dem Zeitworte bleiben nur noch zuweilen im gemeinen Leben für das einfache hangen üblich ist. Behangen bleiben, hangen bleiben. Herr meine Seele bleibt behangen An dir, Opitz Ps. 63. Anm.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Behängen — (Jagdw.), von Hunden, das Wild anfallen und sich daran hängen … Pierer's Universal-Lexikon
behängen — be|hạ̈n|gen 〈V. tr.; hat〉 etwas od. jmdn. mit etwas behängen überreich mit etwas ausstatten ● die Wände mit Bildern, Fotografien, Gemälden, Teppichen behängen; den Christbaum mit bunten Kugeln und Lametta behängen; die Tür mit Girlanden behängen; … Universal-Lexikon
behängen — be·hạ̈n·gen; behängte, hat behängt; [Vt] etwas (mit etwas) behängen etwas (in relativ großer Zahl) an etwas hängen: die Wände mit Bildern behängen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
behängen — beladen, beschwert, voll. * * * behängen:⇨bedecken(I,1) … Das Wörterbuch der Synonyme
behangen — be|hạn|gen; der Baum ist mit Äpfeln behangen … Die deutsche Rechtschreibung
behängen — behängenv 1.sichmitjmbehängen=sichmitjmbelasten.16.Jh. 2.sichmitetwbehängen=sichputzen;sichgeschmackloskleiden.19.Jh. 3.jnbehängen=jnbelügen,verulken.⇨aufhängen4.1900ff … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache
behängen — behange, behänge … Kölsch Dialekt Lexikon
behängen — be|hạ̈n|gen vgl. 2hängen … Die deutsche Rechtschreibung
Behangen — He is dermit behungen, as sunte Jacks mit de Mussels1. 1) Muscheln … Deutsches Sprichwörter-Lexikon