-
1 amuseren
♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich amuseren〉1 [zich vermaken] amuse oneself ⇒ entertain/enjoy oneself♦voorbeelden:1 amuseer je je een beetje? • are you enjoying yourself? -
2 amuseren
-
3 amuseren
забавлять, развлечь, (раз)веселить, повеселить* * *(d)забавлять, развлекатьсм. тж. zich amuseren* * *гл.общ. доставлять удовольствие, забавлять, развлекать -
4 amuseren
v. entertain, amuse, divert -
5 amuseren
wwamuser, divertir -
6 amuseren
roa -
7 amuseren
eğlendirmek [-ir] v -
8 amuseren
amuser -
9 zich kostelijk amuseren
zich kostelijk amuseren————————zich kostelijk amuserens'amuser comme un fou, comme des fous -
10 zich amuseren
-
11 zich kostelijk amuseren
zich kostelijk amuserenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich kostelijk amuseren
-
12 zich kostelijk/uitstekend amuseren
zich kostelijk/uitstekend amuserenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich kostelijk/uitstekend amuseren
-
13 zijn grappen amuseren me maar matig
zijn grappen amuseren me maar matigVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zijn grappen amuseren me maar matig
-
14 zich amuseren
v. enjoy oneself -
15 zich amuseren
se réjouir -
16 zabavljati
amuseren -
17 amuse
v. amuseren, vermaken; aan het lachen maken[ əmjoe:z]1 amuseren ⇒ vermaken, bezig houden♦voorbeelden:that amuses me • dat vind ik leukbe amused at/by/with something • iets amusant vinden -
18 entertain
v. vermaken; gastheer (gastvrouw) zijn; overblijven[ entəteen]1 een feestje/etentje geven ⇒ gasten hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
19 tickle
n. kietelen, jeuken--------v. kietelentickle1[ tikl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gekietel————————tickle2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
20 amuser
amuser [aamuuzee]1 vermaken ⇒ aangenaam bezig houden, amuseren♦voorbeelden:cela m' amuserait de venir avec vous • ik zou het leuk vinden met jullie mee te gaan♦voorbeelden:pour s'amuser • voor de lol¶ s'amuser de qn., qc. • de spot met iemand, iets drijven1. v1) amuseren2) afleiden2. s'amuserv
См. также в других словарях:
amüsieren — Vswrefl std. (17. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus frz. s amuser gleicher Bedeutung. Adjektiv: amüsant; Abstraktum: Amüsement. Ebenso nndl. amuseren, ne. amuse. Das französische Wort ist eine Präfigierung zu frz. muser trödeln, sich… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache