-
21 cavalier
cavalier1 [kaavaaljee],cavalière [kaavaaljer]〈m., v.〉1 ruiter, amazone ⇒ paardrijder, -rijdster2 heer, dame ⇒ (dans)partner♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk, informeel〉 faire cavalier seul • op eigen houtje handelen, zich als eenling opstellen————————cavalier2 [kaavaaljee],cavalière [kaavaaljer]1 brutaal ⇒ ongegeneerd, vrijpostig, ongemanierd♦voorbeelden:1. m (f - cavalière)1) ruiter/amazone3) paard [schaken]4) cavalerist2. = cavalière; adj1) brutaal, ongemanierd, vrijpostig2) ruiter- -
22 démocratique
-
23 éclaireur
éclaireur [eeklerrur],éclaireuse [eeklerreuz]〈m., v.〉♦voorbeelden:partir en éclaireur • op verkenning uitgaan1. m 2. éclaireur/-eusem/fpadvinder/-dster -
24 électrique
-
25 famille
famille [faamiej]〈v.〉1 gezin ⇒ kroost, nageslacht3 geslacht ⇒ huis, afstammelingen♦voorbeelden:père de famille • huisvadervie de famille • huiselijk levenfamille monoparentale • eenoudergezinla Sainte famille • de heilige Familie〈 België〉 attendre famille • gezinsuitbreiding verwachten, in verwachting zijnêtre chargé de famille • de zorg voor een gezin hebbenen famille • in de huiselijke kring→ lingeavoir l'esprit de famille • erg aan zijn familie hangenbelle famille • schoonfamiliefamille nucléaire • kerngezinla famille des Habsbourg • het Habsburgse huisf1) gezin2) familie3) geslacht4) school, denkrichting -
26 histoire
histoire [iestwaar]〈v.〉3 verhaal ⇒ anekdote, (auto)biografie♦voorbeelden:histoire sainte • bijbelse, gewijde geschiedenishistoire universelle • algemene geschiedenis5 c'est de l'histoire ancienne • dat is ouwe koek, dat is oud nieuwsça c'est une tout autre histoire • dat is heel wat andershistoire de 〈+ onbepaalde wijs〉 • alleen maar om, omhistoire de rire • voor de grap, zomaarfaire des histoires • drukte makenallons, pas d'histoires! • vooruit, geen gezeur!1. f1) geschiedenis3) verhaal4) leugen5) avontuur2. histoiresf pl2) gezeur, toestand -
27 jongleur
jongleur [zĵõglur],jongleuse [zĵõgleuz]〈m., v.〉1 jongleur, jongleuse ⇒ jongleerderm (f - jongleuse)1) jongleur/-euse2) goochelaar/-ster -
28 jurer
jurer [zĵuuree]2 vloeken♦voorbeelden:on ne jure plus que par lui • men zweert alleen nog maar bij hem2 jurer après, contre qn., qc. • iemand uitvloeken, iets vervloekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zweren ⇒ bezweren, met klem verzekeren♦voorbeelden:〈 informeel〉 ah, je vous jure! • dat is me toch wat!→ dieuv1) zweren2) vloeken -
29 manger
manger1 [mãzĵee]〈m.〉 〈 informeel〉→ boire————————manger2 [mãzĵee]4 aan-, in-, opvreten♦voorbeelden:1 on en mangerait • dat ziet er lekker uit; 〈 van een meisje〉wat een lekker snoepje!, lekker stuk is dat!il ne vous mangera pas • hij zal u niet opetenmanger comme quatre • eten voor drie4 étoffe mangée aux mites • stuk stof dat door de motten opgevreten, aangevreten iscouleur mangée par le soleil • door de zon gebleekte kleurses yeux mangent sa figure • van zijn gezicht ziet men alleen de ogenv -
30 mortel
mortel [mortel]2 dodelijk♦voorbeelden:→ plaie1. m (f - mortelle)sterveling/-e2. = mortelle; adj1) sterfelijk2) dodelijk3) hevig -
31 nerveux
nerveux [nerveu]1 zenuwachtig ⇒ nerveus, opgewonden2 zenig ⇒ gespierd, taai♦voorbeelden:il n'est pas très nerveux dans son travail • hij werkt niet met erg veel pit= nerveuse; adj1) zenuwachtig2) gespierd, taai, krachtig3) zenuw- -
32 pesant
-
33 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
34 politique
politique1 [pollietiek]〈v.〉1 politiek ⇒ beleid, staatkunde♦voorbeelden:politique de clocher • dorpspolitiekfaire de la politique • aan politiek doenpar politique • om tactische redenence n'est pas une politique • dat is tactisch verkeerd————————politique2 [pollietiek]♦voorbeelden:homme politique • politicus, staatsmanun grand politique • groot staatsman1. fpolitiek, beleid2. adj1) politiek2) diplomatiek, voorzichtig -
35 sain
sain [sẽ]1 gezond♦voorbeelden:2 sain et sauf • gezond en wel, heelhuidsadj1) gezond2) gaaf3) verstandig -
36 vertigineux
vertigineux [vertiezĵieneu]= vertigineuse; adj -
37 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
38 ineffaçable
ineffaçable [ieneffaasaabl] -
39 platonique
platonique [plaatonniek] -
40 pourvoyeur
pourvoyeur [poervwaajur],pourvoyeuse [poervwaajeuz]〈m., v.〉
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
alleen+figuurlijk
Страницы