-
1 temporiser
-
2 attendre
attendre [aatãdr]♦voorbeelden:attends, attendez • wacht even, een ogenblik, wacht maar 〈 bedreiging〉sans plus attendre • onverwijld→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 wachten op ⇒ afwachten, opwachten♦voorbeelden:il attend d' avoir assez d'argent • hij wacht tot(dat) hij genoeg geld heeft→ tournant¶ se faire attendre • op zich laten wachten, te laat komen, zijn1 verwachten ⇒ rekenen (op), verdacht zijn (op)♦voorbeelden:1. v1) (af)wachten2) verwachten, rekenen (op)2. s'attendre (à)v -
3 encore
〈 bijwoord〉4 〈 duidt een beperking aan, een tegenstelling met hetgeen beweerd is〉 (en dan) nog ⇒ maar, nog niet eens, tenminste♦voorbeelden:tu en es encore là • doe niet zo achterlijknous sommes encore en été • het is nog zomerje l'ai vu hier encore • ik heb hem gisteren nog gezienelle n'a pas encore dix ans • zij is nog geen tien jaarqu'est-ce qui se passe encore? • wat is er nu weer aan de hand?en voulez-vous encore? • willen jullie nog wat?non seulement … mais encore … • niet alleen … maar ook (nog eens) …mais encore? • hoe zo, wat dan wel (, als ik het vragen mag)?encore ne sait-on pas tout • en dan weten we nóg niet eens alleset encore • hoogstens, en dat moet je nog maar afwachtenil vous en donnera cent francs, et encore • hij geeft je honderd frank, op zijn hoogstencore si, si encore • als dan nog, als maar, tenminstesi encore tu t'étais excusé • had dan tenminste je verontschuldigingen aangeboden1. adv1) nog (steeds)2) nog eens, weer3) nog meer4) nog wel2. encore queconjhoewel, ofschoon, al -
4 guetter
guetter [gettee]2 〈 met ongeduld〉af-, opwachten ⇒ uitzien, uitkijken naar♦voorbeelden:v1) beloeren3) bedreigen [ziekte, gevaar] -
5 inquiet
inquiet [ẽkje],inquiète [ẽkjet]1 bezorgd ⇒ ongerust, onrustig, angstig♦voorbeelden:avoir l'esprit inquiet • zich zorgen makenêtre inquiet de qc. • ongerust zijn over ietsêtre inquiet pour l'avenir • bezorgd zijn over de toekomst= inquiète; adj1) bezorgd, ongerust2) ongedurig, rusteloos -
6 laisser
laisser [lessee]3 laten ⇒ laten houden, nalaten, overlaten5 nalaten♦voorbeelden:laisser faire qn. • iemand zijn gang laten gaanlaisser faire, laisser courir • de zaken op hun beloop latenlaisser venir • afwachtenlaisser qn. (tranquille) • iemand met rust latenlaisser qn. à la porte • iemand bij de deur laten staanlaisser qc. de côté • iets weglaten, ergens niet op ingaan, iets laten rustenlaissez • doe geen moeite, maak je geen zorgenil m'a laissé à entendre • hij heeft mij te verstaan gegevenlaisser à désirer • te wensen overlatenlaisser à penser • te denken geven♦voorbeelden:se laisser aller aux larmes • de tranen de vrije loop latense laisser aller à sourire • zich tot een glimlach laten verleidenvin qui se laisse boire • drinkbare wijnje me suis laissé dire • ik meen gehoord te hebbense laisser faire • geen weerstand bieden, met zich laten sollense laisser vivre • zich laten leven, geleefd wordenv1) laten2) achterlaten3) nalaten4) verliezen5) [iemand] laten zitten -
7 mijoter
-
8 reste
reste [rest]〈m.〉1 rest ⇒ overschot, restant2 rest ⇒ overige, verdere gedeelte♦voorbeelden:reste d'espoir • sprankje hoopne pas attendre, ne pas demander son reste • zich uit de voeten maken, de rest van de bui niet afwachtensans parler du reste • om over de rest maar te zwijgenavoir de l'argent de reste • geld te over hebbenpour le reste, quant au reste • wat de rest betreftet (tout) le reste • enzovoortêtre, demeurer en reste • in gebreke blijvenpour ne pas être en reste • om niet achter te blijven1. m 2. restesm pl1) overblijfselen, ruïnes -
9 suite
suite [sŵiet]〈v.〉1 vervolg ⇒ voortzetting, opvolging3 consequentie ⇒ uitvloeisel, gevolg4 logica ⇒ orde, aaneenschakeling5 opeenvolging ⇒ rij, serie, reeks♦voorbeelden:faire suite à • volgen op, komen naprendre la suite de qn. • iemand opvolgenà la suite de • achterdeux coups furent tirés à la suite • er werd tweemaal achtereen geschotendans la suite, par la suite • later, in het vervolgla suite au prochain numéro • wordt vervolgddonner suite à • gevolg geven aan(comme) suite à votre lettre • in antwoord op uw schrijvenà la suite de, par suite de • tengevolge vanen suite de quoi • tengevolge waarvanpar suite • bijgevolgfaire preuve d'esprit de suite • consequent zijndes propos sans suite • onsamenhangende woorden¶ deux, trois fois de suite • twee, drie keer achtereenet ainsi de suite • enzovoort(s)1. f1) vervolg2) stoet3) gevolg5) opeenvolging6) suite2. suitesf pl -
10 venir
venir [vənier]〈 werkwoord〉1 komen♦voorbeelden:le jour venu • toen de dag was aangebrokenprendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijnvenir voir qn. • iemand opzoekenvoir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachtenje te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wiltça vient? • komt er nog wat van?en venir à • ertoe komen omoù veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen datil faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komenvenons-en au fait • laten we ter zake komencomment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelenj'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen ofj'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraagà venir • komendil me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouders'il venait à mourir • mocht hij komen te stervenvenir à qn. • naar iemand toe gaanvenir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaanles larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogend' où vient que? • hoe komt het dat?le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenencela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfdmot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig isv1) komen2) groeien -
11 voir
voir [vwaar]1 zien♦voorbeelden:il voit trouble • het schemert hem, alles danst hem voor de ogenon ne voit pas à dix pas • je kunt geen hand voor ogen zienne voir que par les yeux de qn. • blindelings op iemands oordeel afgaanje n'y vois goutte • ik zie niets2 il va voir à nous loger • hij zal zien, proberen ons ergens onder te brengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zien ⇒ getuige zijn van, beleven, meemaken2 bezoeken ⇒ opzoeken, bezichtigen3 ontmoeten ⇒ zien, spreken met, omgaan met4 (in)zien ⇒ constateren, ondervinden5 bekijken ⇒ nagaan, zien6 bezien ⇒ beoordelen, beschouwen7 voor zich zien ⇒ zich een voorstelling maken van, begrijpen♦voorbeelden:vous m'en voyez ravi • ik ben er verrukt vanse faire voir • zich vertonen, zich laten zienvoir venir qn. • iemand doorhebbenen voir (de belles, de toutes les couleurs) • heel wat narigheid meemakenen avoir vu bien d'autres • nog wel wat anders meegemaakt hebbenen faire voir à qn. • iemand het leven zuur makenon aura tout vu • dat is het toppuntje voudrais vous y voir • ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienregarder qn. sans le voir • door iemand heen kijkenil faut voir venir • we moeten afwachtenaller voir qn. • iemand opzoekenje ne peux pas le voir • ik kan hem niet uitstaanje ne le vois plus • ik heb het contact met hem verbroken3 pourrais-je voir le patron? • zou ik de baas kunnen spreken?allez voir là-bas si j'y suis • hoepel op, laat me met rustvoyons! • kom aan!c'est à voir • dat staat te bezienne voir que l'argent • alleen maar oog voor het geld hebbenvoir les choses en noir • een pessimistische kijk hebbenje ne le vois pas en médecin • ik zie geen dokter in hemvoir qn. en bienfaiteur • iemand als zijn weldoener zien¶ essaie voir • probeer het maar, als je durftje vois • ik begrijp hetn'avoir rien à voir dans, avec une affaire • niets te maken hebben met een zaakcela n'a pas grand-chose à voir avec mes idées • dat heeft niet veel te maken met mijn ideeënessaie un peu pour voir! • probeer maar eens als je durft!cela n'a rien à voir • dat heeft er niets mee te maken♦voorbeelden:elle s'est vu refuser l'entrée • men heeft haar de toegang geweigerd→ nez1. v1) zien2) bezoeken3) ontmoeten4) inzien, constateren5) bekijken6) bezien7) begrijpen2. se voirv2) zich zien3) gebeuren5) elkaar zien -
12 attendre la suite
attendre la suite -
13 et encore
et encorehoogstens, en dat moet je nog maar afwachten -
14 falloir
falloir [faalwaar]1 schelen ⇒ ontbreken, missen♦voorbeelden:1 ce tonneau est plein, ou peu s'en faut • dit vat is vol, of zo goed alsil n'est pas encore guéri, tant s'en faut • hij is nog lang niet beteril s'en est fallu d' un cheveu • het heeft maar een haar gescheeldil s'en faut de 100 francs • er is nog 100 frank te kortje ne suis pas satisfait, il s'en faut de beaucoup • ik ben verre van tevredenil s'en faut! • het scheelt nogal wat!II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉1 moeten ⇒ nodig zijn, betamen3 nodig hebben, zijn ⇒ behoeven, moeten♦voorbeelden:il fallait le dire! • dat had je moeten zeggen!c'est simple mais il fallait y penser • het is eenvoudig maar je moet er maar opkomenil fallait voir ça! • dat had je moeten zien!il faut voir • dat moeten we afwachten〈 informeel〉 faut voir! • dat moest je eens zien, tjonge jonge!(il) faut ce qu' il faut • wat moet, dat moet maarje ferai tout ce qu' il faudra • ik zal al het nodige doenc'est plus qu'il n'en faut • dat is meer dan genoegl'homme qu' il faut • de juiste mancomme il faut • zoals het hoort, netjes, betamelijkil faut beaucoup d'eau à cette plante • die plant heeft veel water nodig¶ ce qu'il faut entendre! • het zal je maar gezegd worden!faut-il être bête? • hoe kan ik (hij, zij enz.) nu zo dom zijn!c'est ce qu'il faudra voir • dat zullen we nog wel eens zien -
15 guetter une occasion favorable
guetter une occasion favorableDictionnaire français-néerlandais > guetter une occasion favorable
-
16 il faut voir
il faut voir -
17 il faut voir venir
-
18 laisser mijoter qn.
laisser mijoter qn. -
19 laisser venir
laisser venir -
20 ne pas attendre, ne pas demander son reste
ne pas attendre, ne pas demander son restezich uit de voeten maken, de rest van de bui niet afwachtenDictionnaire français-néerlandais > ne pas attendre, ne pas demander son reste
- 1
- 2
См. также в других словарях:
afwachten — tanteki … Woordenlijst Sranan