-
1 een bezoek afleggen
een bezoek afleggenfaire une visite (à qn.) -
2 een bezoek afleggen
een bezoek afleggenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een bezoek afleggen
-
3 een bezoek afleggen
сделать визит; делать визит; посещать; посетить* * *гл.общ. делать визит, сделать визит, посещать (bij- кого-л.), посетить (кого-л.) -
4 afleggen
2 [zich ontdoen van iets vervelends] shed4 [ten einde volgen] cover5 [met betrekking tot een lijk] lay out♦voorbeelden:een last afleggen • lay aside a burdeneen examen afleggen • sit for/take an exam(ination)het (moeten) afleggen tegen iemand/iets op het gebied van • lose out to someone/something on -
5 bezoek
♦voorbeelden:1 een bezoek afleggen • faire une visite (à qn.)een bezoek bij iemand brengen • rendre visite à qn.bezoek hebben • avoir du mondebezoek krijgen • recevoir du mondeop bezoek gaan • aller en visite (chez qn.) -
6 afleggen
отмахать; проехать, наездить; пролететь; подшить; сдать; оставить; сбросить; снять; сложить; нанести; принести; (с)делать; принесение; складывать; снимать; сбрасывать; откладывать; отбрасывать; делать; покрывать* * *(d)1) складыватьleg uw mantel af — снимите (ваше) пальто!, раздевайтесь!
3)een examen áfleggen — сдавать экзамен
een bezoek áfleggen — наносить визит
het áfleggen tégen iem. — сдаться перед кем-л
* * *гл.общ. (een bezoek) наносить визит, сдавать (экзамен), бальзамировать, мумифицировать, обмывать и одевать умершего, проделать (путь, про)ехать, делать, откладывать, складывать (ношу, оружие и т.п.), снимать (одежду и т.п.), покрывать (расстояние), отбрасывать, сбрасывать (кожу) -
7 afleggen
1 [afdoen] ôter2 [zich ontdoen van iets vervelends] se débarrasser de3 [verrichten] faire4 [ten einde volgen] parcourir5 [afnemen en elders neerleggen] retirer6 [m.b.t. een lijk] faire la toilette de♦voorbeelden:zorgen afleggen • se débarrasser de ses soucis→ link=bekentenis bekentenis, link=bezoek bezoek¶ het afleggen tegen iemand • ne pas être à la hauteur de qn.die broek begint het af te leggen • ce pantalon rend l'âme -
8 наносить визит
vgener. afleggen (een bezoek) -
9 наносить визит
vgener. afleggen (een bezoek) -
10 visit
n. bezoek, visite--------v. bezoeken, op bezoek gaanvisit1[ vizzit] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————visit21 een bezoek/bezoeken afleggen ⇒ op bezoek/visite gaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 bezoeken ⇒ treffen, teisteren♦voorbeelden:1 visit a cathedral • een kathedraal bezoeken/bezichtigen4 the village was visited by/with the plague • het dorp werd bezocht/getroffen met/door de pest -
11 Besuch
-
12 посетить
vgener. een bezoek afleggen (кого-л.), een bezoek brengen (кого-л.) -
13 посетить
vgener. een bezoek afleggen (кого-л.), een bezoek brengen (кого-л.) -
14 делать визит
vgener. een bezoek afleggen, een vis ite afsteken, een visite maken -
15 делать визит
vgener. een bezoek afleggen, een vis ite afsteken, een visite maken -
16 посещать
vgener. bezoeken, een bezoek afleggen (bij- êîãî-ô.), opzoeken -
17 сделать визит
vgener. een bezoek afleggen -
18 посещать
vgener. bezoeken, een bezoek afleggen (bij- êîãî-ô.), opzoeken -
19 сделать визит
vgener. een bezoek afleggen -
20 call
n. roep; telefoontje; visite, bezoek; bel; uitnodiging; aanklacht; moeten--------v. roepen; schreeuwen; uitnodigen; telefoneren; bezoekencall1[ ko:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 〈 benaming voor〉 signaal ⇒ 〈 leger〉 verzamelsignaal 〈op bugel e.d.〉; 〈 jacht〉 hoornsignaal; (met lokfluitje) nagebootste dierenroep; 〈 brandweer〉 alarm4 (kort/formeel/zakelijk) bezoek5 beroep ⇒ aanspraak, claim6 oproep(ing) ⇒ sommatie, roep(ing); appel, voorlezing van presentielijst 〈 school, parlement e.d.〉; 〈 geldwezen〉 oproep tot aflossing van een schuld, aanmaning7 reden ⇒ aanleiding, noodzaak, behoefte10 telefoontje ⇒ (telefoon)gesprek, belletje♦voorbeelden:within call • binnen gehoorsafstandpay a call on someone • iemand een kort bezoek brengen, bij iemand langsgaanthe actors received a call for eight o'clock • de acteurs moesten om acht uur ophave at/on one's call • tot zijn (onmiddellijke) beschikking hebben〈 geldwezen〉 money at/on call, loan on call • callgeld, daggeldleningthere's no call for you to worry • je hoeft je niet ongerust te makenthere's not much call for figs • er is niet veel vraag naar vijgen→ close close/————————call21 (even) langsgaan/komen ⇒ (kort) op bezoek gaan, aanwippen; stoppen 〈 op station〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 call by • (even) aan/binnenwippenplease call in this afternoon • kom vanmiddag even langs alsjeblieftdo call round again • kom vooral nog eens langsthe ship calls at numerous ports • het schip doet talrijke havens aan3 roepen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zijn roep uiten 〈 van vogel〉; lokken 〈 door nabootsing van dierengeluid〉; 〈 in het bijzonder〉 ritmisch roepen 〈 instructies〉; bij dans♦voorbeelden:call (something) (out) to someone • iemand (iets) toeroepenEdith will call (you) tonight • Edith belt (je) vanavondduty calls (me) • de/mijn plicht roept4 did Joan call (hearts) at all? • hééft Joan wel (harten) geboden?1 afroepen ⇒ oplezen, opsommen3 afkondigen ⇒ bijeenroepen, proclameren4 wakker maken ⇒ wekken, roepen7 het houden op ⇒ zeggen, (een bedrag) afmaken op♦voorbeelden:call to witness • als getuige oproepencall down/in/over • (naar) beneden/(naar) binnen/bij zich roepencall a meeting • een vergadering beleggen/bijeenroepenhow can you call yourself my friend? • hoe kun je beweren dat je mijn vriend(in) bent?call someone a liar • iemand uitmaken voor leugenaaryou call that hard? • noem/vind je dat moeilijk?call (something) one's own • (iets) bezitten, (iets) zijn eigendom (kunnen) noemen〈 informeel〉 what d'you call it? • hoe-heet-het-ook-weer?, dingesbe called after one's grandfather • vernoemd zijn naar zijn grootvadercall away • wegroepencall forth • oproepen, (naar) boven brengencall forward • naar voren roepen
- 1
- 2