-
1 digress
-
2 dévier
-
3 digress from one's subject
digress from one's subject -
4 éparpillement
-
5 diverge
-
6 wander
v. zwerven; dwalen[ wondə]5 kuieren♦voorbeelden:wander about • rondzwervenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 stray
adj. verdwaald, zwervend--------n. (rond)zwerven (mens of dier)--------v. (rond)zwerven, (rond-)dwalen, verdwalen, afdwalenstray1[ stree] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stray21 verdwaald ⇒ zwervend, afgedwaald2 verspreid ⇒ sporadisch, toevallig♦voorbeelden:stray cats • zwerfkatten————————stray3〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 swerve
n. zwenking, wending--------v. zwenken, plotseling uitwijkenswerve1[ swə:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwenking ⇒ wending, zijbeweging————————swerve2♦voorbeelden:swerve from one's purpose • zijn doel uit het oog verliezenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 écarter
écarter [eekaartee]1 (uit)spreiden ⇒ uit elkaar schuiven, uit elkaar drijven♦voorbeelden:écarter les mouches • de vliegen wegslaanécarter une réclamation • een klacht afwijzenécarter qn. de la liste • iemand van de lijst afvoerenécarter un coup • een slag afweren, pareren♦voorbeelden:s'écarter de quelques pas • enkele stappen opzij gaanécarter de son sujet • van zijn onderwerp afdwalens'écarter de la verticale • scheef staan1. v1) uitspreiden, uiteendoen2) verwijderen3) doen afwijken [van richting]4) terugleggen [kaarten]5) wegsturen2. s'écarterv1) uiteengaan, opengaan -
10 abirren
-
11 abschweifen
abschweifen♦voorbeelden: -
12 sortir
sortir1 [sortier]〈m.〉♦voorbeelden:au sortir du lit • bij het opstaanau sortir de l'hiver • tegen het einde van de winter————————sortir2 [sortier]1 weggaan ⇒ uitgaan, naar buiten gaan, komen (uit)♦voorbeelden:les canines sont en train de sortir • de hoektanden komen dooren sortir • zich eruit reddenque va-t-il en sortir? • wat zal er uit voortkomen?〈 informeel〉 je n'en sors pas • ik kom er niet mee klaar, ik kom er niet uitsortir d' affaire, d' embarras • zich uit de moeilijkheden reddensortir d' un sujet • van een onderwerp afdwalensortir d' un mauvais pas • zich uit een hachelijke situatie reddend' où sort-il? • waar komt hij vandaan?il n'est point sorti de sa froideur • hij heeft zijn koele houding geen moment laten varensortir de la légalité • onwettig handelencela sort de ma compétence • dat valt buiten mijn bevoegdheidsortir de la vie • stervensortir de maladie • pas beter zijn van een ziektela rivière est sortie de son lit • de rivier is buiten haar oevers getredencela m'est sorti de la tête • dat is me ontschotenne pas vouloir sortir de là • ergens bij blijvensortir de table • van tafel opstaansortir de l'ordinaire • anders dan anders zijnnous sortons de l'automne • de herfst is voorbijsortir de son calme • zijn kalmte verliezensortez! • eruit!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 buiten zetten, brengen ⇒ halen (uit)4 op de markt brengen ⇒ uitbrengen, publiceren♦voorbeelden:cela nous sortira de l'ordinaire • dat is weer eens wat anders♦voorbeelden:se sortir d' une situation • zich uit een situatie reddenv1) weggaan, uitgaan2) uitkomen, verschijnen [boek]4) uitlaten [hond]6) halen (uit)7) eruit gooien8) op de markt brengen, publiceren -
13 subject
adj. ondergeschikt; heeft de neiging--------n. onderwerp; vak; onderdaan--------v. onderwerpen; openbaren; overbrengensubject1[ subdzjikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 (studie)object ⇒ studiegebied, (leer)vak♦voorbeelden:wander from the subject • van het onderwerp afwijken/afdwalenon the subject of • omtrent, aangaande, over————————subject2[ subdzjikt]♦voorbeelden:subject to foreign rule • onder vreemde heerschappijsubject to the laws of nature • onderworpen aan de wetten van de natuurII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 onderhevig ⇒ blootgesteld, vatbaar♦voorbeelden:subject to your consent • behoudens uw toestemmingsubject to contract • afhankelijk van het sluiten van een contract————————subject3♦voorbeelden: -
14 veer
v. afwijken, van richting veranderen[ viə]1 van richting/koers (doen) veranderen ⇒ omlopen, (met de klok mee)draaien 〈 van wind〉; 〈 figuurlijk〉 een andere kant (doen) opgaan♦voorbeelden:the wind veered round to the east • de wind draaide naar het oostenthe car veered off/across the road • de auto schoot (plotseling) van de weg af/(dwars) over de weg -
15 dériver
dériver [deerievee]1 afdrijven ⇒ op drift geraken, uit de koers geraken, afdwalen2 willoos zijn ⇒ weerstandloos zijn, z'n moed verliezenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omleggen ⇒ af-, omleiden2 〈+ de〉afleiden (uit, van)v(de)1) afdrijven, op drift geraken4) omleiden -
16 сбиться с пути
vgener. afdwalen, misgaan, 't spoor bijster zijn, bijster, uit de koers raken, van de weg afraken, van de weg raken, verdolen, verdwalen -
17 divagate
-
18 ramble
n. zwerftocht--------v. zwervenramble1[ ræmbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwerftocht ⇒ wandeltocht, uitstapje————————ramble2〈 werkwoord〉1 dwalen ⇒ zwerven, trekken♦voorbeelden:2 once he gets started he rambles on • wanneer hij eenmaal begonnen is, blijft hij maar doorzeuren -
19 abkommen
abkommen♦voorbeelden:nicht (von der Arbeit) abkommen können • zich (van zijn werk) niet vrij kunnen makenvon jemandem abkommen • zich niet meer met iemand inlaten4 gut abkommen • goed wegkomen, starten -
20 отклониться от правильного курса
vgener. van de rechte koers afdwalenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > отклониться от правильного курса
Страницы
- 1
- 2