Перевод: с немецкого на нидерландский

с нидерландского на немецкий

С нидерландского на:
Немецкий
С немецкого на:
Нидерландский

afdrukken

Толкование Перевод

1 abdrücken

abdrücken

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afdrukken ⇒ een afdruk maken

2 afdrukken ⇒ (af)vuren, (af)schieten

3 afduwen ⇒ wegduwen, afstoten

4 afklemmen ⇒ afknijpen, toedrukken

♦voorbeelden:

2    auf jemanden abdrücken • op iemand vuren

4    〈 figuurlijk〉 jemandem das Herz abdrücken • iemands hart beklemmen

jemandem die Luft abdrücken • iemand de keel toeknijpen

II sich abdrücken 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich afdrukken ⇒ zich aftekenen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abdrücken
2 Abdruck

Abdruck¹

〈m.; meervoud Abdrucke〉〈 boekwezen, fotografie〉

1 afdruk ⇒ het afdrukken

2 afdruk ⇒ druk, editie

————————

Abdruck²

〈m.; meervoud Abdrücke〉

1 afdruk ⇒ het afdrukken

2 afdruk ⇒ spoor

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Abdruck
3 abprägen

abprägen

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afdrukken, afbeelden ⇒ stempelen

II sich abprägen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich afdrukken ⇒ tot uitdrukking komen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abprägen
4 abziehen

abziehen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 sein〉af-, wegtrekken

2 〈 sport en spel〉afdrukken, uithalen 〈 plots hard schieten〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken

2 (af)pellen

3 aftrekken ⇒ afwenden, afleiden

4 aftrekken ⇒ schieten

5 aftappen, uit-, overhevelen

6 polijsten

7 wetten, slijpen

8 〈 informeel〉 (weg)geven ⇒ brengen

9 〈 formeel〉 afleiden ⇒ opmaken, deduceren

10 〈 wiskunde〉 aftrekken

11 〈 leger〉 terugtrekken

12 〈 boekwezen〉 aftrekken ⇒ (af)drukken, proeftrekken; stencilen

13 〈 fotografie〉 afdrukken ⇒ kopiëren

14 〈 farmacie〉 aftrekken ⇒ een aftreksel maken van

15 〈 culinaria〉 roeren door ⇒ vermengen, binden

♦voorbeelden:

1    das Bettzeug abziehen • het beddengoed afhalen

den Hut vor jemandem abziehen • zijn hoed voor iemand afnemen 〈 ook figuurlijk〉

den Rauch abziehen • de rook afzuigen

den Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekken

den Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekken

den Teich abziehen • de vijver laten leeglopen

2    einen Hasen abziehen • een haas villen

Tomaten abziehen • tomaten (af)pellen

3    die Aufmerksamkeit abziehen • de aandacht afleiden

4    〈 onovergankelijk werkwoord〉 der Kanonier zog ab • de kanonnier trok af, vuurde

5    Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken

8    eine Schau abziehen • een show (weg)geven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abziehen
5 ausdrucken

ausdrucken

I 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉〈 boekwezen〉

1 afdrukken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afdrukken

2 〈 computer〉printen, (af)drukken

♦voorbeelden:

¶ ein ausgedruckter Satz • versleten zetsel

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausdrucken
6 abdrucken

abdrucken

1 afdrukken ⇒ laten verschijnen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abdrucken
7 ausgeben

ausgeben

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitgeven, uitdelen ⇒ verdelen

2 uitgeven ⇒ betalen, besteden

3 〈 informeel〉geven, betalen ⇒ trakteren

4 bestempelen

5 uitbesteden ⇒ meegeven, laten doen

6 〈 economie〉 uitgeven

7 〈 computer〉afdrukken, printen

♦voorbeelden:

1    〈 vooral leger〉 einen Befehl ausgeben • een bevel uitvaardigen

2    sein ganzes Einkommen ausgeben • zijn hele inkomen uitgeven

3    einen ausgeben • een rondje geven

4    jemanden für seinen besten Freund ausgeben • iemand voor zijn beste vriend laten doorgaan

5    die Wäsche ausgeben • de was laten doen

6    eine Anleihe ausgeben • een lening uitschrijven

II sich ausgeben 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich geven ⇒ zich uitputten

2 zich uitgeven ⇒ doen alsof

♦voorbeelden:

1    sich beim Spiel völlig ausgeben • zich bij het spel volledig geven

2    er gibt sich für krank aus • hij doet alsof hij ziek is

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausgeben
8 matt

matt

1 mat ⇒ vermoeid; zwak

2 mat ⇒ dof; gedempt

3 zwak ⇒ onbevredigend, flauw

4 〈 sport en spel〉 (schaak)mat

♦voorbeelden:

1    die matten Glieder ausstrecken • de vermoeide ledematen strekken

matter Beifall • mat applaus

ganz matt vor Hunger sein • helemaal flauw van de honger zijn

2    〈 fotografie〉 matte Abzüge • afdrukken op mat papier

3    eine matte Entschuldigung • een zwak excuus

die Börse war matt • de beurs was zwak (gestemd)

4    jemanden matt setzen • (a) iemand (schaak)mat zetten; 〈 (b) figuurlijk〉iemand schaakmat zetten, uitschakelen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > matt
9 matte Abzüge

matte Abzüge

afdrukken op mat papier

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > matte Abzüge
10 prägen

prägen

1 stempelen

2 slaan 〈 van munten〉

3 in-, afdrukken ⇒ inpersen

4 vormen ⇒ vorm geven aan, een stempel drukken op

5 fixeren

6 vormen ⇒ formuleren, voor het eerst gebruiken

♦voorbeelden:

4 die Landschaft prägt die Menschen • het landschap drukt een stempel op de mensen

6 er hat das Wort geprägt … • van hem is het woord, gezegde afkomstig …

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > prägen

См. также в других словарях:

Mark Prager Lindo — (18 September 1819 9 March 1879) was a Dutch prose writer of English Jewish descent. He was born in London, England. Contents 1 … Wikipedia
Antonius Schultingh — (auch: Anton Schulting, Schultingius; * 23. Juli 1659 in Nijmegen; † 12. März 1734 in Leiden) war einer der wichtigsten Vertreter eine der niederländischen humanistischen Rechtsschule und wurde oft bezeichnet als den niederländischen Cujacius.… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

afdrukken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с немецкого на нидерландский

afdrukken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: