-
1 polieren
-
2 abziehen
abziehenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken5 aftappen, uit-, overhevelen7 wetten, slijpen♦voorbeelden:den Rauch abziehen • de rook afzuigenden Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekkenden Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekkenden Teich abziehen • de vijver laten leeglopenTomaten abziehen • tomaten (af)pellen5 Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken -
3 aufpolieren
-
4 glätten
glätten1 gladstrijken, gladmaken ⇒ gladschaven, politoeren2 〈 figuurlijk〉tot bedaren brengen, sussen4 〈 figuurlijk〉polijsten, (bij)schaven1 glad, rustig worden2 〈 figuurlijk〉tot bedaren komen, bedaren -
5 nachpolieren
nachpolieren1 nog eens, opnieuw polijsten -
6 schleifen
schleifen1♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen, sleuren ⇒ meeslepen, meetronen————————schleifen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 schlichten
schlichten2 gladmaken, polijsten -
8 schmirgeln
-
9 seinen Stil polieren
См. также в других словарях:
polieren — Vsw std. (13. Jh.), mhd. polieren mit Adaptionssuffix. Ist entlehnt aus afrz. polir, dieses aus l. polīre, auch feilen . Abstraktum: Politur. Ebenso nndl. polijsten, ne. polish, nfrz. polir, nschw. polera, nnorw. polere. ✎ DF 2 (1942), 576f.;… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache