-
1 abstempeln
-
2 apostrophieren
apostrophieren♦voorbeelden: -
3 ansprechen
ansprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (positief) reageren, werken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan-, toespreken♦voorbeelden:4 ein Problem, Thema ansprechen • een probleem, een thema aansnijden, behandelen -
4 ausgeben
-
5 bezeichnen
bezeichnen -
6 jemanden als Intriganten apostrophieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden als Intriganten apostrophieren
-
7 nennen
nennen♦voorbeelden:jemanden einen Schurken nennen • iemand een schurk noemen1 zich noemen ⇒ heten, zich bestempelen als♦voorbeelden: -
8 stempeln
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский