-
81 snel
2 [lichtgevoelig] high-speed, fast3 [kernfysica] fastII 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉2 [modern, in] trendy♦voorbeelden:dat gaat ook snel! • that's quick/fast!hij is snel geïrriteerd • he's a bit touchyda's snel verdiend • that's easy moneysnel van begrip zijn • be quick (on the uptake)1 [vlug voortbewegend] rapidly, swiftly ⇒ quickly2 [binnenkort] soon, shortly♦voorbeelden:1 snel fietsen • cycle rapidly/quickly -
82 teruglopen
♦voorbeelden:de dollar liep nog verder terug • the dollar suffered a further setbacknaar huis teruglopen • walk back home -
83 terugvallen
2 [+ op] [een beroep doen op] fall back on3 [sport] [achteruitgaan in prestatie] give way4 [verminderen] drop♦voorbeelden:1 telkens in dezelfde gewoonte terugvallen • lapse into/revert to the same habithij kan bij dit werk terugvallen op zijn ruime ervaring • he brings his wide experience to the work3 na een goede start viel de jonge deelnemer sterk terug • after a good start the young contestant lost much ground -
84 terugzakken
-
85 verarmen
♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
86 herunterkommen
herunterkommen♦voorbeelden: -
87 nach hinten treten
nach hinten treten -
88 rückwärts
rückwärts1 achterwaarts ⇒ achteruit, naar achteren♦voorbeelden:rückwärts gewandt • (a) achterwaarts, naar achteren gericht; 〈 (b) figuurlijk〉 op het verleden gericht -
89 rückwärts gehen
achteruitgaan, verslechteren -
90 schwinden
schwinden〈 formeel〉1 verminderen ⇒ afnemen, achteruitgaan, slinken2 verdwijnen ⇒ wegvallen, wijken♦voorbeelden:1 das schwindende Interesse • de tanende, dalende belangstellingmir schwand der Mut • de moed zakte in mijn schoenenim Schwinden begriffen sein • aan het tanen zijn, afnemen -
91 treten
treten♦voorbeelden:1 (bitte,) treten Sie näher! • komt u maar!ans Fenster treten • aan het raam komen, naar het raam lopenauf den Balkon treten • op het balkon komen, het balkon betredenaus dem Haus, der Tür treten • het huis, de deur uitkomendurch die Tür treten • door, via de deur (naar binnen, buiten) komenhinter eine Säule treten • achter een pilaar gaan staanhinter die Wolken treten • achter de wolken verdwijnenin sein 40. Jahr treten • zijn 40e (jaar) ingaanin Verhandlungen treten • in onderhandeling tredenins Zimmer treten • de kamer binnenkomen, betredennach hinten treten • (een paar passen) achteruitgaaner trat neben mich • hij kwam naast me staanvor den Spiegel treten • voor de spiegel gaan staaner trat zu mir • hij kwam naar me toezwischen die Streitenden treten • tussen de strijdende, ruziënde partijen in gaan staan〈 figuurlijk〉 es darf nichts zwischen dich und mich treten • er mag niets tussen jou en mij in komengegen die Tür treten • tegen de deur schoppen, trappen〈informeel; figuurlijk〉 nach oben buckeln, nach unten treten • naar boven likken, naar onderen trappen3 in einen Verein treten • tot een vereniging toetreden, lid worden van een verenigingII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 treden, bespringen 〈 mannelijke vogel〉♦voorbeelden:1 die Bremse, Pedale treten • op de rem, pedalen trappen3 einen Elfmeter treten • een penalty, strafschop nemen -
92 verkümmern
-
93 verlieren
verlieren1 verliezen, kwijtraken ⇒ achteruitgaan♦voorbeelden:an Wert verlieren • in waarde dalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seinen Halt verlieren • geen houvast meer hebbendie Sprache verlieren • met stomheid geslagen zijndie Spur verlieren • het spoor bijster wordensein Herz an jemanden verlieren • van iemand gaan houden♦voorbeelden:sich in Gedanken verlieren • in gedachten verzinken2 sich in eine öde Gegend verlieren • in een verlaten streek belanden, verzeilendie Spur verlor sich im Gras • het spoor liep in het gras dood -
94 verschlechtern
verschlechtern1 verslechteren, slechter maken1 verslechteren, slechter worden ⇒ erop achteruitgaan -
95 wegtreten
-
96 zurückentwickeln
zurückentwickeln, sich1 achteruitgaan, teruglopen -
97 zurückfallen
zurückfallen♦voorbeelden:in eine Krankheit zurückfallen • weer instortenin den Stuhl zurückfallen • achterover in de stoel vallen
Страницы