-
1 absent
adj. afwezig; in gedachten verzonken--------v. afwezig, afwezig zijnabsent1[ æbsnt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:absent from school • niet op school————————absent2 -
2 absent-minded
-
3 absent from school
absent from school -
4 absent without excuse
absent without excuse -
5 absent without leave
-
6 absent minded
verstrooid,vergeetachtig -
7 absent mindedness
verstrooidheid, afwezigheid -
8 absent oneself from
wegblijven van-, afwezig zijn -
9 absent-mindedly
adv. op verstrooide wijze -
10 absent user service
afwezigheidsdienst -
11 go absent
-
12 long absent soon forgotten
uit het oog uit het hart -
13 A.W.O.L.
-
14 absentee
-
15 awol
-
16 excuse
n. excuus, verontschuldiging--------v. vergeven; oplossen; excuses makenexcuse1[ ikskjoe:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 make one's/someone's excuses • zich/iemand excuseren (voor afwezigheid)in excuse of his behaviour • als excuus voor zijn gedragabsent without excuse • afwezig zonder excuus————————excuse21 excuseren ⇒ verontschuldigen, vergeven; niet kwalijk nemen, door de vingers zien♦voorbeelden:excuse someone's shortcomings • iemands tekortkomingen door de vingers zienexcuse my being late • neem me niet kwalijk dat ik te laat benexcuse me, can you tell me … ? • pardon, kunt u me zeggen … ?excuse someone for his bad conduct • iemands slechte gedrag excuserenexcuse me for interrupting you • neem me niet kwalijk dat ik u onderbreek -
17 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
18 locum
n. deel van " locum tenens" (plaatsvervanger), iemand die iemand vervangt of het werk doet van iemand met hetzelfde beroep die tijdelijk absent is→ locum tenens locum tenens/ -
19 out
adj. buiten; uit; weg; absent (van school of op werk); buiten (bij sport); niet in werking; vergist--------adv. buiten; uit; tot het laatst; in het geheel--------interj. naar buiten--------n. buiten; buitenstaand--------pref. uitgaande, uit--------prep. uit, buiten--------v. (er) uit halen; naar buiten gaanout1————————out21 niet-in ⇒ niet-populair/modieus, uit♦voorbeelden:3 out box/tray • brievenbak voor/met uitgaande post————————out3〈bijwoord; vaak predicatief〉4 uit ⇒ openbaar, te voorschijn5 uit ⇒ volledig, af, leeg♦voorbeelden:journey out • heenreishe is out playing in the garden • hij speelt buiten in de tuinthe ball was out • de bal was buiten (de lijnen)smoking is out! • er wordt niet gerookt!inside out • binnenste buitenout there • daarginds, ginder verout! • d'r uit!out it goes!/with it! • vertel op!/voor de dag ermee!out in Canada • daarginds in Canadayou're out! • jij doet/telt niet (meer) meeout with it! • vertel op!, zeg het maar!¶ out and about • (weer) op de been, in de weerout and away • veruitshe is out for trouble • ze zoekt moeilijkheden————————out4〈voorzetsel; richtingaanduidend〉♦voorbeelden:I looked out the window • ik keek uit het vensterfrom out the window • vanuit het raam -
20 absently
adv. absent, afwezig
- 1
- 2
См. также в других словарях:
absent — absent, ente [ apsɑ̃, ɑ̃t ] adj. et n. • ausent XIIe; lat. absens, absentis 1 ♦ Qui n est pas (dans le lieu où il pourrait, devrait être), qui est éloigné (de ce lieu). Il est absent de son bureau, de Paris. Elle a été absente deux mois, pendant… … Encyclopédie Universelle
absent — absent, ente (a bsan, san t , ou, suivant la prononciation réelle, a psan) adj. 1° Qui n est pas présent. Être absent. Absent par congé. Vous avez été longtemps absent. • C est donc ainsi qu absent vous m avez obéi, MOL. Éc. des f. II, 2.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
absent — ABSÉNT, Ă, absenţi, te, adj. 1. Care nu e de faţă, care lipseşte. 2. fig. Care nu este atent la ce se petrece în jurul lui; distrat. – Din fr. absent, lat. absens, ntis. Trimis de ana zecheru, 13.09.2007. Sursa: DEX 98 absént, ă adj. 1. care… … Dicționar Român
Absent — Ab sent, a. [F., fr. absens, absentis, p. pr. of abesse to be away from; ab + esse to be. Cf. {Sooth}.] 1. Being away from a place; withdrawn from a place; not present. Expecting absent friends. Shak. [1913 Webster] 2. Not existing; lacking; as,… … The Collaborative International Dictionary of English
absent — I adjective absorbed, abstracted, astray, away, bare, bemused, blank, deficient, devoid, elsewhere, faraway, flown, gone, heedless, lost, missing, not present, nowhere to be found, null and void, preoccupied, removed, vacant, vacuous, wanting… … Law dictionary
absent — UK US /ˈæbsənt/ adjective ► HR not at work or at the place where you are expected to be: absent from sth »Anna s been absent from work for four days with flu. ► not existing in a particular place: absent from sth »Any mention of prices is… … Financial and business terms
absent — ABSENT, [abs]ente. Adj. Qui est éloigné de sa demeure ordinaire, qui est éloigné du lieu où il devroit estre. Vous avez esté long temps absent. il reçoit ses distributions tant absent que present. tandis qu il estoit absent de la Cour. ce… … Dictionnaire de l'Académie française
absent — Absent, m. acut. Est pur Latin. Absens, Estre absent, Abesse. Faire quelque chose pour aucun absent, Absentis alicuius negotium gerere. Il n y a rien pour les absens, Absentum ratio non habetur. Il gaigne autant absent que present, Absentis… … Thresor de la langue françoyse
absent — [ab′sənt; ] for v. [, ab sent′, əbsənt] adj. [ME < OFr < L absens, prp. of abesse < ab , away + esse, to be: see IS1] 1. not present; away 2. not existing; lacking 3. not attentive; absorbed in thought vt. to keep (oneself) away … English World dictionary
Absent — (lat.), abwesend. Das Absent, in Bayern der Teil des Pfarreinkommens, den ein resignierender Pfarrer sich vorbehält als eine vom Nachfolger an ihn zu zahlende Pension. Absentenliste, Verzeichnis der Fehlenden. Absentation, Absentierung,… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
absent — [adj1] not present astray, away, AWOL*, elsewhere, ghost, gone, hooky*, missing, nobody home*, no show*, removed, vanished; concept 583 Ant. attending, existing, present absent [adj2] deficient in something needed or usual bare, blank, devoid,… … New thesaurus