-
1 convenir
convenir [kõvnier]4 〈+ de〉't eens zijn, worden (over) ⇒ overeenkomen, afspreken, besluiten♦voorbeelden:3 j'ai eu tort, j'en conviens • ik heb ongelijk gehad, ik geef 't toe1. v(à)1) passen (bij)2) bevallen, aanstaan, passen2. convenir (de)v(à)1) toegeven, erkennen2) overeenkomen (te), besluiten3. se convenirv(à) bij elkaar passen -
2 anlehnen
anlehnen2 laten aanstaan ⇒ op een kier laten staan, zetten♦voorbeelden:♦voorbeelden:sich an die Wand anlehnen • tegen de muur (gaan) leunen -
3 быть включённым
-
4 быть приоткрытым
vgener. aanstaan (о двери, окне) -
5 настаивать
v -
6 нравиться
v1) gener. gesteld zijn op (Hij is gesteld op de openheid. - Åìó íðàâèòñà отêðûòîñòü.), in de smaak vallen (bv.: Ze was blij dat hij bij alle huisgenoten in de smaak viel), leuk vinden (мне нравится (кто-то, что-то)), aanspreken, aanstaan, behagen, bevallen, lijken, gelieven, (iets) aardig vinden, bijval vinden, lusten, smaken2) liter. monden, toelachen -
7 suit
n. kostuum, pak; huwelijksaanzoek; vervolging (bij rechtszaak); verzoek--------v. passen; geschikt zijn bijsuit1[ soe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (rechts)geding ⇒ proces, rechtszaak♦voorbeelden:4 criminal/civil suit • strafrechtelijke/civiele procedurebring a suit against • een aanklacht indienen tegen————————suit21 passen (bij) ⇒ geschikt zijn (voor), staan (bij)2 gelegen komen (voor) ⇒ uitkomen (voor), schikken♦voorbeelden:this colour suits her complexion • deze kleur past bij haar teintsuit someone (down) to the ground • voor iemand geknipt zijnit does not suit his purpose • het komt niet in zijn kraam te pasII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 voldoen ⇒ aanstaan, bevredigen♦voorbeelden:suit someone's needs • aan iemands behoeften voldoensuit the qualifications • aan de vereisten voldoensuit yourself! • ga je gang maar!; moet je zelf weten! -
8 déplaire
déplaire [deepler]♦voorbeelden:cela ne me déplairait pas • dat zou ik best willen1 zich niet thuis voelen ⇒ niet kunnen aarden, niet gedijen1. v1) tegenstaan, niet bevallen2) ergeren2. se déplairev -
9 entrebâiller
entrebâiller [ãtrəbaajee]1 op een kier zetten ⇒ half open zetten, laten aanstaan -
10 plaire
plaire [pler]1 bevallen ⇒ aanstaan, in de smaak vallen, believen♦voorbeelden:le film a plu • de film is een succesun homme qui plaît • een innemende man〈 onpersoonlijk〉 il me plaît de voyager • ik houd van reizen, ik reis graagfaites ce qu'il vous plaira • doe wat u wiltplaît-il? • wat blief?, pardon?plaise à Dieu, aux dieux, au ciel • God geve datà Dieu ne plaise qu'il revienne • God moge verhoeden dat hij terugkomtil me plaît qu' il le fasse • ik vind het prettig dat hij het doets' il vous plaît! • let wel→ avril♦voorbeelden: -
11 anlassen
anlassen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 das neue Jahr lässt sich gut an • het nieuwe jaar begint goed, belooft veel -
12 eine Tür anlehnen
-
13 gefallen
gefallenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben; met 3e naamval〉2 plezier hebben (in), genoegen scheppen (in)♦voorbeelden:1 das lasse ich mir nicht gefallen! • dat laat ik mij niet welgevallen!〈 informeel〉 das lasse ich mir gefallen! • dat mag ik wel!wie gefalle ich dir? • hoe vind je me?1 plezier hebben, zich verlustigen ⇒ genoegen scheppen -
14 genehm
-
15 jemandem genehm sein
iemand gelegen komen, schikken, aanstaan -
16 laufen
laufenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:jemanden laufen lassen • iemand laten gaan, lopen, iemand vrijlatenauf die Straße laufen • de straat, weg op lopener lief in ein Auto • hij liep tegen een auto opgelaufen sein • voorbij, afgelopen zijnalles, was da zwischen ihnen gelaufen ist • alles wat er zich tussen hen afgespeeld heeftII 〈overgankelijk werkwoord; meestal sein〉♦voorbeelden:einen Umweg laufen • een omweg maken♦voorbeelden: -
17 schmecken
См. также в других словарях:
Aushalten — 1. Aushalten thut kriegen. Ausdauer erreicht endlich ihren Zweck. Vläm.: Aanstaan doet verkrygen. 2. Man hält alles aus, nur keine guten Tage. Frz.: L on endure tout, horsque trop d aise. (Gruter.) 3. Wer aushält, erhält. 4. Wer aushält,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon