-
61 trim
adj. netjes--------n. gesteldheid, toestand; toe- uitrusting; tooi, kostuum--------v. in orde brengen, (bij)knippen; afknippen, besnoeientrim1[ trim]♦voorbeelden:————————trim2〈bijvoeglijk naamwoord; trimmer〉♦voorbeelden:————————trim3〈werkwoord; trimmed〉1 in orde brengen ⇒ net(jes) maken; (bij)knippen♦voorbeelden:1 trim someone's hair • iemands haar bijpunten/bijknippen -
62 pas
pas1 [paa]〈m.〉1 pas ⇒ schrede, (voet)stap, (voet)spoor2 tred ⇒ gang, loop3 pas ⇒ doorgang, engte, drempel♦voorbeelden:faire les cent pas • ijsberensalle des pas perdus, les pas perdus • grote halallonger, presser le pas • sneller gaan lopen, 't tempo verhogen, zich haastenarriver sur les pas de qn. • vlak na iemand aankomendoubler le pas • zijn pas versnellenétalonner son pas • zijn passen afmetenmarcher sur les pas de qn. • iemand (na)volgenmarquer le pas • pas op de plaats makenmettre qn. au pas • iemand in het gareel laten lopenne pas quitter qn. d'un pas • voortdurend achter iemand aan lopenretourner, revenir sur ses pas • op zijn schreden terugkeren, een andere koers inslaanà deux, quatre pas (d'ici) • vlakbij, (hier)naastà pas comptés • met afgemeten passenavancer à grands pas • grote vooruitgang boeken, met rasse schreden vooruit gaanà pas de loup • op de tenen (sluipend), heel zachtjespas à pas • stapje voor stapje, voorzichtig aancela ne se trouve pas dans, sous le pas d'un cheval • dat ligt niet voor 't oprapen, dat groeit iemand maar niet op de rugpas de l'oie • ganzenpas, paradepasà pas de tortue • met een slakkengangetjeà pas de velours • zachtjes sluipendau pas • in de pas, stapvoetsau pas de course, au pas de gymnastique • in looppasse mettre au pas • zich schikken, zich aanpassenrouler au pas • stapvoets rijdende ce pas • direct, nu meteen, stante pedepas de (la) porte • drempelêtre dans un mauvais pas • zich in een lastig parket bevindentirer qn. d'un mauvais pas • iemand uit de puree helpencéder le pas à qn. • iemand laten voorgaanprendre le pas sur qn. • voor iemand uitlopen, iemand achter zich laten 〈 ook figuurlijk〉sauter, franchir le pas • de sprong wagen; stervenpas de vis • spoed, schroefgang————————pas2 [paa]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 si c'est pas malheureux! • wat erg!, erg is dat!pas mal de • heel watne pas, ne … pas • nietpas plus que lui • evenmin als hij, niet meer dan hijpas du tout • helemaal nietpas un(e) • geen enkele, niemandcomme pas un • als geen anderil ne sait pas parler • hij kan niet sprekenil sait ne pas parler • hij weet z'n mond te houden1. m1) pas, voetstap2) tred, loop3) doorgang, engte, drempel2. advniet, geen -
63 voegen
1 [verbinden; verenigen met] joindre2 [+ bij][toevoegen] ajouter (à)♦voorbeelden:zich bij iemand voegen • rejoindre qn.woorden aan elkaar voegen • combiner des motsplanken aan elkaar voegen • assembler des plancheshij wil zijn tuin bij de mijne voegen • il veut adjoindre son jardin au mienII 〈wederkerend werkwoord; zich voegen〉1 [+ naar][zich aanpassen] s'adapter (à) -
64 adjust (oneself) to new circumstances
English-Dutch dictionary > adjust (oneself) to new circumstances
-
65 arabise
v. arabiseren, Arabische cultuur en gewoontes aannemen; aan de Arabische gewoontes en cultuur aanpassen (ook "arabize")→ arabize arabize/ -
66 arabize
v. arabiseren, Arabische cultuur en gewoontes aannemen; aan de Arabische gewoontes en cultuur aanpassen (ook "arabize")arabize, arabise[ ærəbajz] 〈 ook Arabize〉 -
67 attune
v. afstemmen; aanpassen; overstemmend[ ətjoe:n]♦voorbeelden:language attuned to a child's world • taalgebruik afgestemd op de wereld van het kindmy ears are not attuned to modern jazz • mijn oren zijn niet gewend aan moderne jazz -
68 dramatize
v. dramatiseren, aanpassen voor theatrale presentatie; overdrijven; details toevoegen aan, verfraaiendramatize, dramatise[ dræmətajz]1 zich aanstellen ⇒ dramatisch doen, overdrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dramatiseren ⇒ als drama bewerken, aanschouwelijk/dramatisch voorstellen -
69 hang
n. (op)hangen--------v. ophangen; afhankelijk zijn; (in computers) blijft steken; ophouden te werkenhang1[ hæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————hang21 hangen4 aanhangen ⇒ zich vastklemmen, vast (blijven) zitten5 afhellen7 onbeslist/onzeker zijn♦voorbeelden:don't hang about/(a)round me • hang niet zo om me heenhang on someone's lips • aan iemands lippen hangenshe hung on(to) his every word • zij was één en al oorhang onto something • proberen te (be)houdenhang over one's head • iemand boven het hoofd hangen〈 informeel〉 hang! • verdomme!→ hang about hang about/, hang around hang around/, hang back hang back/, hang on hang on/, hang out hang out/, hang round hang round/, hang together hang together/, hang up hang up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:hang someone for murder • iemand wegens moord ophangenhe hanged himself • hij verhing zich3 hang one's head (in shame/guilt) • het hoofd (schuldbewust/vol schaamte) laten hangen〈 informeel〉 hang it (all)! • naar de hel ermee!〈 informeel〉 well, I'm hanged! • wel, verdomme!hang something on someone • iemand de schuld van iets geven -
70 indexation
-
71 play down to someone
play down to someone -
72 suit one's style to one's audience
suit one's style to one's audienceEnglish-Dutch dictionary > suit one's style to one's audience
-
73 try on
-
74 Conservative Judaism
Conservatief Jodendom (een stroom van het joodse geloof die de joodse wetten aan de moderne tijd willen aanpassen) -
75 correspond with
schrijven met; beantwoorden aan-,aanpassen -
76 ruggedize
v. gevoelige instrumenten bouwen (zoals camera's of elektronische uitrusting, enz.) zodat ze weerstand bieden aan schokken en vibratie, gevoelige instrumenten aanpassen om ze te beschermen tegen ruhwe behandeling -
77 portée
portée [portee]〈v.〉3 draagvermogen ⇒ laadvermogen, draagvlak, -balk4 strekking ⇒ kracht, betekenis, belang♦voorbeelden:portée d'une grue • vlucht van een hijskraanportée de radar • radardrachtà portée de la main • binnen handbereikf1) draagwijdte, bereik4) belang5) worp [dier]6) notenbalk -
78 ton
ton1 [tõ]〈m.〉3 tint ⇒ toon, kleur(schakering), hoofdkleur4 toon ⇒ stijl, manier (van optreden), (spreek)trant♦voorbeelden:ton frappé • accentsur tous les tons • in alle toonaarden, op alle mogelijke manierenton de voix familier • gewone toon, bekende stemfaire baisser le ton à qn. • iemand een toontje lager laten zingen(faire) chanter sur un autre ton • uit een ander vaatje (laten) tappenélever, hausser le ton • zijn, haar stem verheffenne le prenez pas sur ce ton • sla niet zo'n (hoge) toon aan, neem het niet zo hoog opton majeur, mineur • grote, kleine hele toonton principal d'un morceau • grondtoon van een muziekstukse mettre dans le ton • stemmensortir du ton • detoneren, uit de toon rakentons rompus • gebroken kleuren, kleuren met diverse schakeringenêtre dans le ton • harmoniëren, bij elkaar passencette couleur n'est pas dans le ton • deze kleur vloektton sur ton • kleur op kleurle bon ton • de goede toon, goede manierenavoir le ton, être dans le ton • ‘in’ zijn, bij de tijd zijnchanger de ton • een andere toon aanslaanne pas être dans le ton • uit de toon vallense mettre au ton de qn. • iemand nadoen, iemand als voorbeeld nemense mettre dans le ton • zich aanpassen, mee gaan doende bon ton • zoals het hoort, smaakvol————————ton2 [tõ],1 jouw ⇒ van jou, je→ pommeI m1) toon, klank2) toonsoort, toonhoogte [muziek]3) tint, kleur4) stijl, manier (van optreden)II = ta; = tes; adjjouw, je, van jou -
79 se mettre à la portée de son auditoire
se mettre à la portée de son auditoireDictionnaire français-néerlandais > se mettre à la portée de son auditoire
-
80 assimilieren
assimilieren♦voorbeelden:1 Kohlensäure assimilieren • koolzuur assimileren, opnemen en omzettensich an die Umwelt assimilieren • zich aan het milieu aanpassen
См. также в других словарях:
Championnat des Pays-Bas de football D3 — Infobox compétition sportive Topklasse Sport Football Création 2010 Organisateur(s) KNVB Périodicité Annuelle … Wikipédia en Français