-
1 aandoen
1 [aantrekken] put on2 [berokkenen] do to, cause3 [een indruk geven] strike as4 [bezoeken] call (in) at5 [in werking stellen] turn/put/switch on♦voorbeelden:iemand verdriet, onrecht aandoen • cause someone grief, do someone an injusticedat kun je haar niet aandoen! • you can't do that to her!3 het deed vreemd/ouderwets aan • it seemed strange/old-fashioned -
2 aandoen
v. put on, put on clothing; turn on; affect -
3 de waarheid geweld aandoen
de waarheid geweld aandoen————————strain/stretch the truthVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de waarheid geweld aandoen
-
4 iemand een proces aandoen
iemand een proces aandoen————————iemand een proces aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een proces aandoen
-
5 zijn naam eer aandoen
zijn naam eer aandoen————————zijn naam eer aandoenlive up to one's reputation/nameVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zijn naam eer aandoen
-
6 dat kun je haar niet aandoen!
dat kun je haar niet aandoen!you can't do that to her!Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat kun je haar niet aandoen!
-
7 de lampen aandoen
de lampen aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de lampen aandoen
-
8 de tafel eer aandoen
de tafel eer aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de tafel eer aandoen
-
9 een haven aandoen
een haven aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een haven aandoen
-
10 een haven binnenvallen/binnenlopen/aandoen
een haven binnenvallen/binnenlopen/aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een haven binnenvallen/binnenlopen/aandoen
-
11 een kind een schone luier aandoen
een kind een schone luier aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een kind een schone luier aandoen
-
12 een land aandoen
een land aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een land aandoen
-
13 een paard de teugel aandoen
een paard de teugel aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een paard de teugel aandoen
-
14 het boetekleed aandoen
het boetekleed aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het boetekleed aandoen
-
15 het voorzichtig aandoen
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het voorzichtig aandoen
-
16 iemand concurrentie aandoen
iemand concurrentie aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand concurrentie aandoen
-
17 iemand een dwangbuis aandoen
iemand een dwangbuis aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een dwangbuis aandoen
-
18 iemand molest aandoen
iemand molest aandoenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand molest aandoen
-
19 iemand smaad aandoen
iemand smaad aandoeninflict an indignity/indignities on someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand smaad aandoen
-
20 iemand verdriet doen/aandoen
iemand verdriet doen/aandoendistress someone, give someone pain/sorrowVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand verdriet doen/aandoen
См. также в других словарях:
Herman Van Rompuy — Pour les articles homonymes, voir Van Rompaey. Herman Van Rompuy Herma … Wikipédia en Français
Dampf — hinter etwas machen: zur Eile antreiben; gemeint ist der Wasserdampf als Treibkraft. Jemandem Dampf machen: ihm Angst einjagen, ihn einschüchtern, ›Ihn unter Druck setzen‹.{{ppd}} Jüngere Redensarten aus dem Anfang des 20. Jahrhunderts sind:… … Das Wörterbuch der Idiome
Schmachtriemen — Den Schmachtriemen anlegen (anziehen, umschnallen, enger schnallen): wenig zu essen haben, sich gegen den peinigenden Hunger wappnen. Vgl. niederländisch ›den smachtriem aandoen‹. Ähnliche Bedeutung hat die verbreitete Redensart ›Den Gürtel enger … Das Wörterbuch der Idiome
Hufeisen — 1. Dem Hufeisen, welches klappert, fehlt ein Nagel. 2. Man muss die Hufeisen dranwagen, um das Pferd zu retten. 3. Vmb eines Huffeysens willen verdirbt offt ein Reitpferd. (S. ⇨ Nagel.) – Lehmann, 263, 39; Eiselein, 323; Simrock, 4961; Braun, I,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schmachtriemen — * Den Schmachtriemen anlegen. Sich gegen das Darben, gegen den Hunger waffnen. Holl.: Den smachtriem aandoen. (Harrebomée, II, 219b.) – Zij zullen den buikriem wat moeten aanhalen. (Harrebomée, I, 103a.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon