-
1 produce
n. produkt; oogst--------v. produceren; opleveren; voortbrengen; voorstellen; aanvoeren; opvoeren; verlengen; te voorschijn halenproduce1[ prodjoe:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————produce2[ prədjoe:s]1 produceren ⇒ op/voortbrengenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 produce evidence/reasons • bewijzen/redenen aanvoeren -
2 produce
opbrengst -
3 produce evidence/reasons
produce evidence/reasonsbewijzen/redenen aanvoeren -
4 produce of France
-
5 produce a play
-
6 produce evidence
-
7 produce on the line
op grote schaal produceren (voor menigte) -
8 agricultural produce
-
9 candidates will produce their certificates
English-Dutch dictionary > candidates will produce their certificates
-
10 everything concurred to produce a successful experiment
alles droeg bij tot/werkte mee aan het welslagen van het experimentEnglish-Dutch dictionary > everything concurred to produce a successful experiment
-
11 mass-produce
mass-produce -
12 dairy produce
zuivelproducten,melkproducten -
13 foreign produce
buitenlandse produktie (export, in het land geproduceerde produkten) -
14 gather the produce
de oogst bijeenbrengen -
15 mass produce
v. produceren van grote hoeveelheden goederen -
16 to produce
producerenvervaardigenvoortbrengen -
17 concur
v. samenvallen, overeenstemmen1 samenvallen ⇒ parallel lopen, overeenstemmen♦voorbeelden:everything concurred to produce a successful experiment • alles droeg bij tot/werkte mee aan het welslagen van het experiment¶ concur with someone/in something • het eens zijn met iemand/iets -
18 evidence
n. getuigenis, bewijs, bewijsstuk--------v. aanduiding; bewijsevidence1[ evviddəns]1 aanduiding ⇒ spoor, teken2 bewijs ⇒ bewijsstuk/materiaal/plaats♦voorbeelden:1 bear/show evidence of • sporen/tekenen dragen van, getuigen vangive evidence of • tekenen vertonen vanconclusive evidence • afdoend bewijsbear evidence that • het bewijs leveren datproduce evidence • bewijs leveren/verschaffen〈 juridisch〉 evidence against • belastend(e) materiaal/feiten ingebracht tegen〈 juridisch〉 evidence for the defence/prosecution • bewijs à decharge/à chargeon the evidence of • op grond van2 duidelijkheid ⇒ zichtbaarheid, opvallendheid♦voorbeelden:call someone in evidence • iemand als getuige oproepen2 be in evidence • zichtbaar zijn/opvallen————————evidence2〈 werkwoord〉1 getuigen van ⇒ blijk geven van, tonen -
19 of
prep. van; in; opof4 betreffende ⇒ over, van, met betrekking tot9 〈relatie individu-klasse; onvertaald〉♦voorbeelden:rob someone of his happiness • iemand van zijn geluk berovenupwards of an hour • meer dan een uurgo wide of the mark • ver naast het doel schietenwithin a month of their wedding • minder dan een maand voor/na hun huwelijkit fell within four inches of her • het viel geen tien centimeter van haar vandaanproduce of France • Frans productthat's too much to ask of Jane • dat is te veel van Jane gevraagdof necessity • uit noodzaakdie of shame • doodgaan van schaamteit tastes of sugar • het smaakt naar suikera dress of her own making • een zelfgemaakte jurkof itself • vanzelf, uit zichzelfthat's sweet of you • dat is lief van jea distance of 50 km • een afstand van 50 kma gown of silk • een zijden gewaadthey had a hard time of it • ze hebben het hard te verduren gehadthe truth of the story • de waarheid over dit verhaalquick of understanding • snel van begripa girl of infinite good humour • een meisje dat altijd goedgehumeurd isa child of six • een kind van zes jaarthe battle of Waterloo • de slag bij Waterloobe of importance/value • van belang/waarde zijn, belang/waarde hebben6 a book of May's • een boek van May, een van Mays boekenlook at that sweater of hers! • kijk eens naar die trui van d'r!love of nature • liefde voor de natuurin pursuit of success • op zoek naar succesnone of his friends • geen van zijn vriendenof all the impudence! • wat een brutaliteit!twenty years of marriage • twintig jaar huwelijkyou of all people! • uitgerekend/juist jij!five of us • vijf mensen van/uit onze groepthe Isle of Man • het eiland Manthe month of May • de maand mei -
20 will
n. testament--------n. wil; testament; wilskracht; keuze--------v. willen, hulpwerkwoord voor aangeven van toekomstige tijd--------v. willen; zullen; kunnen; wilskracht tonen; gebieden; beslissenwill1[ wil]♦voorbeelden:1 wil ⇒ wilskracht; wens, verlangen♦voorbeelden:1 good/ill will • goede/slechte wila strong/weak will • een sterke/zwakke wilshe has a will of her own • ze heeft een eigen willetjeagainst his will • tegen zijn wil/zinhe did it of his own free will • hij deed het uit vrije wil/uit eigen beweging〈 spreekwoord〉 where there's a will there's a way • waar een wil is, is een weg¶ at will • naar goeddunken/believenwith a will • vastberaden, enthousiast————————will2♦voorbeelden:willing and wishing are not the same • willen en wensen zijn tweeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 juridisch〉(bij testament) vermaken/nalaten2 door wilskracht (af)dwingen ⇒ bevelen, zijn wil opleggen aan♦voorbeelden:2 can you will yourself into contentment? • kan jij jezelf tot tevredenheid dwingen?————————will3〈 would〉1 willen ⇒ wensen, verlangen♦voorbeelden:tell whatever lies you will • vertel maar zoveel leugens als je wilII 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:1 〈 emfatisch〉 I said I would do it and I will • ik heb gezegd dat ik het zou doen en ik zal het ook doen〈 formeel〉 will you have some more tea? • wilt u nog meer thee?will you hurry up, please? • wil je opschieten, alsjeblieft?shut the door, will you/won't you? • doe de deur dicht, alsjeblieftaccidents will happen • ongelukken zijn niet te vermijdenI will lend you a hand • ik zal je een handje helpenthis will get you nowhere • zo kom je nergenscandidates will produce their certificates • de kandidaten moeten hun getuigschriften overleggen→ would would/
См. также в других словарях:
produce — PRODÚCE, prodúc, vb. III. 1. tranz. A realiza prin muncă bunuri materiale, valori ştiinţifice sau artistice, a crea ceva (printr o activitate oarecare); p. restr. a fabrica. 2. tranz. (Folosit şi absol.; despre pământ, plante etc.) A da roade. 3 … Dicționar Român
produce — I (manufacture) verb accomplish, achieve, assemble, bear, beget, breed, bring about, bring forth, bring into being, bring into existence, bring to pass, build, coin, compose, conceive, concoct, construct, contrive, create, devise, draw up, effect … Law dictionary
Produce — is a generalized term for a group of farm produced goods, generally limited to fruits and vegetables. More specifically, the term produce often implies that the foods are fresh and generally in the same state as where they were harvested. In… … Wikipedia
Produce — Pro*duce , v. t. [imp. & p. p. {Produced}; p. pr. & vb. n. {Producing}.] [L. producere, productum, to bring forward, beget, produce; pro forward, forth + ducere to lead. See {Duke}.] [1913 Webster] 1. To bring forward; to lead forth; to offer to… … The Collaborative International Dictionary of English
produce — [n] fruit and vegetables crop, fruitage, goods, greengrocery, harvest, outcome, outgrowth, outturn, production, yield; concepts 426,429,431,457,461 produce [v1] generate, create afford, assemble, author, bear, beget, blossom, breed, bring forth,… … New thesaurus
produce — [prə do͞os′, prədyo͞os′; prōdo͞os′, prōdyo͞os′; ] for n. [ prō′do͞os΄, prō′dyo͞os΄; prä′do͞os΄, prä′o͞os΄] vt. produced, producing [L producere < pro , forward + ducere, to lead, draw: see PRO 2 & DUCT] 1. to bring to view; offer for… … English World dictionary
produce — ► VERB 1) make, manufacture, or create. 2) cause to happen or exist. 3) show or provide for inspection or use. 4) administer the financial and managerial aspects of (a film or broadcast) or the staging of (a play). 5) supervise the making of (a… … English terms dictionary
produce# — produce vb *bear, yield, turn out Analogous words: *generate, breed, propagate: *make, form, shape, fabricate, manufacture: create, *invent produce n *product, production … New Dictionary of Synonyms
produce — produce; co·produce; … English syllables
Produce — Pro*duce , v. i. To yield or furnish appropriate offspring, crops, effects, consequences, or results. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Produce — Prod uce (?; 277), n. That which is produced, brought forth, or yielded; product; yield; proceeds; result of labor, especially of agricultural labors; hence, specifically, agricultural products. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English