-
1 zaaien
sembra -
2 посев
zaaien ; gezaaide -
3 посеять
zaaien -
4 сеять
zaaien -
5 сев
zaaien, zaaitijd -
6 sembra
zaaien [v], inzaaien [v] -
7 sembra
zaaien [v], inzaaien [v] -
8 sow
n. vrouwtjesvarken, zeug--------v. zaaien; bezaaiensow1[ sau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zeug————————sow22 zaaien ⇒ (be)planten, poten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 aussäen
-
10 seed
n. zaad; pit; zaden--------v. zaaien; uitzaaien; ; ontpitten; speler inzetten (bij sport)seed1[ sie:d]♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————seed21 zaad vormen ⇒ uitbloeien, doorschieten -
11 sowing
n. zaaien, het proces van zaaien -
12 brouiller
brouiller [broejee]1 verwarren ⇒ in de war brengen, (ver)storen, vertroebelen2 door elkaar halen ⇒ (door elkaar) schudden, vermengen♦voorbeelden:avoir les yeux brouillés • een waas voor de ogen hebbenoeufs brouillés • roereierenbrouiller les pistes • de sporen uitwissen1 verward, in de war raken ⇒ troebel worden3 gebrouilleerd raken (met) ⇒ ruzie krijgen, in onmin raken♦voorbeelden:1 ma vue se brouille • ik kan niet meer duidelijk zien, het duizelt me voor de ogen1. v1) verwarren, in de war brengen2) vertroebelen6) vervagen [herinnering]2. se brouillerv3) betrekken [weer]5) mislopen -
13 diviser
diviser [dieviezee]1 delen ⇒ ver-, in-, opdelen♦voorbeelden:diviser une tâche entre plusieurs personnes • een taak verdelen over verschillende mensendiviser pour régner • verdeel en heers1 zich verdelen ⇒ verdeeld worden, ingedeeld worden, zich splitsen1. v1) delen, verdelen, indelen2. se diviservzich verdelen, zich splitsen -
14 ensemencer
-
15 semer
semer [səmee]〈 werkwoord〉1 zaaien2 (rond)strooien ⇒ verspreiden, teweegbrengen♦voorbeelden:v1) zaaien2) rondstrooien -
16 внести раздоры
vgener. verdeeldheid zaaien -
17 внести разногласия
vgener. verdeeldheid zaaienRussisch-Nederlands Universal Dictionary > внести разногласия
-
18 жить по средствам
vgener. het huisje bij het schuurtje laten, zaaien naar de zak, zich kunnen bedruipenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > жить по средствам
-
19 засевать
-
20 обсеменение
ngener. zaaien
См. также в других словарях:
sow — sow1 sowable, adj. sower, n. /soh/, v., sowed, sown or sowed, sowing. v.t. 1. to scatter (seed) over land, earth, etc., for growth; plant. 2. to plant seed for: to sow a crop. 3. to scatter seed over ( … Universalium
Straße — Auf der breiten (großen) Straße bleiben: die Bequemlichkeit vorziehen und keine neuen Wege suchen; von der altgewohnten Weise nicht abgehen; dem Schlendrian folgen; es mit der Mehrzahl halten. Vergleiche französisch ›suivre le chemin… … Das Wörterbuch der Idiome
sow — English has two words sow, both of which go back to the Old English period. The verb, ‘put seeds in the ground’, comes from a prehistoric Germanic *sǣjan, which also produced German säen, Dutch zaaien, Swedish så, and Danish saa. It was formed… … The Hutchinson dictionary of word origins
säen — Vsw std. (8. Jh.), mhd. sæ(j)en, ahd. sāen, sāwen, sā̆hen, as. sāian (altsächsisch einmal ein starkes Präteritum, althochdeutsch einmal ein starkes Partizip), afr. esēn gesät Stammwort. Aus g. * sǣ (j)a Vst. säen , auch in gt. saian, anord. sá,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
sow — {{11}}sow (n.) O.E. sugu, su female of the swine, from P.Gmc. *sugo (Cf. O.S., O.H.G. su, Ger. Sau, Du. zeug, O.N. syr), from PIE root *su (Cf. Skt. sukarah wild boar, swine; Avestan hu wild boar; Gk. hys swine; … Etymology dictionary
sow — English has two words sow, both of which go back to the Old English period. The verb, ‘put seeds in the ground’, comes from a prehistoric Germanic *sǣjan, which also produced German säen, Dutch zaaien, Swedish så, and Danish saa. It was formed… … Word origins
