-
1 c'est bien fait pour lui!
c'est bien fait pour lui!dat is z'n verdiende loon!Dictionnaire français-néerlandais > c'est bien fait pour lui!
-
2 il l'a cherché, c'est bien fait pour lui!
il l'a cherché, c'est bien fait pour lui!hij heeft erom gevraagd, net goed!Dictionnaire français-néerlandais > il l'a cherché, c'est bien fait pour lui!
-
3 c'est bien fait!
c'est bien fait (pour lui)!net goed!, lekker!————————c'est bien fait!net goed!————————c'est bien fait!goed zo! -
4 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
5 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
6 chercher
chercher [sĵersĵee]1 zoeken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)zoeken ⇒ proberen te vinden, streven naar♦voorbeelden:il l'a cherché, c'est bien fait pour lui! • hij heeft erom gevraagd, net goed!qu'allez-vous chercher là? • wat haalt u zich daar in uw hoofd?, wat zoekt u daarachter?chercher qc. dans sa mémoire • zich iets proberen te herinneren→ pou1. v1) zoeken2) proberen, trachten4) (af)halen, ophalen2. se chercherv -
7 personne
personne1 [person]〈v.〉1 persoon ⇒ mens, iemand2 lichaam♦voorbeelden:personne âgée • bejaardeles Personnes divines • de Drie-eenheidgrande personne • volwassenela personne humaine • de menspar une tierce personne, par personne interposée • via een tussenpersoontoute sa personne rayonnait la joie de vivre • heel zijn, haar wezen straalde levensvreugde uitaimer, soigner sa personne • zichzelf verwennenexposer sa personne • zijn leven in de waagschaal stellenfaire grand cas de sa (petite) personne • zeer met zichzelf ingenomen zijnpayer de sa personne • zich niet ontzienen personne • in eigen persoonpar personne • per persoonune personne • iemand————————personne2 [person]♦voorbeelden:vous le savez mieux que personne • u weet het beter dan wie ooksans avoir vu personne • zonder iemand gezien te hebbenje n'ai rencontré personne de sérieux • ik ben geen serieus iemand tegengekomen1. f1) persoon2) lichaam2. pron -
8 bon
bon1 [bõ]〈m.〉1 bon ⇒ bewijsje, briefje♦voorbeelden:bon de caisse • kassabonbon de livraison • reçubons du Trésor • schatkistbiljetten, -bonnen————————bon2 [bõ],bonne [bon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, tussenwerpsel, m., v.〉1 goed ⇒ gunstig, geschikt, fatsoenlijk2 goedaardig ⇒ goedmoedig, vriendelijk4 lekker ⇒ heerlijk, aangenaam7 groot ⇒ vol, volledig8 hard ⇒ hevig, flink9 〈 als uitroep〉goed! ⇒ afgesproken!♦voorbeelden:bon mariage • voordelig huwelijkbonne terre • vruchtbaar landc'est bon • okay, goedc'est très bon! • dat is prima!il est bon que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is wenselijk, nodig dat …il est bon de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is wenselijk, nodig om …on est bon! • we zijn erbij!c'est bon! • zo is het wel genoeg!être bon (pour) • iets wel moetencomme bon vous semble • zoals u wilttenir bon • weerstaan, weerstand biedentrouver, juger, croire bon • goedvinden, goeddunken, goed oordelenà quoi bon tous ces efforts? • waarvoor al die moeite?être bon à • geschikt zijn om, dienen totil n'est bon à rien • hij deugt nergens voorbon pour le service • goedgekeurd voor militaire dienstêtre bon pour • ergens niet aan kunnen ontsnappenil y a du bon et du mauvais chez lui • hij heeft goede en slechte eigenschappenavoir du bon • voordelen hebbenun bon à rien • nietsnut2 un homme bon • een aardige, goedhartige manvous êtes bien trop bon • dat is zeer aardig van ules bons et les méchants • de goeden en de kwadenun bon garçon • een goedige jongen4 bonne année! • gelukkig nieuwjaar!un bon bain • een verkwikkend badavoir la bonne vie • een luizenleven leidenil fait bon • het is lekker weer, het is plezierig, aangenaamil fait bon 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is lekker, prettig omsentir bon • lekker ruikenelle est bien bonne! • die is goed!c'est une (bien) bonne! • dat is een goeie!arriver bon premier • met glans winnen9 bon! • goed, afgesproken!ah bon? • oh ja?, werkelijk?1. m1) (het) goede2) goed mens3) bon, bewijs4) belang2. bon/bonneadj, adv1) goed, gunstig, geschikt2) goedmoedig, vriendelijk3) naïef, simpel4) lekker, aangenaam5) grappig, leuk6) juist, waar7) groot, vol, volledig8) hard, hevig3. interjgoed, afgesproken! -
9 être
être1 [etr]〈m.〉♦voorbeelden:————————être2 [etr]1 zijn ⇒ afkomstig zijn (uit), deelnemen (aan), behoren (tot, aan), bezig zijn (met)2 zijn ⇒ zich bevinden, staan, zitten, liggen3 zijn ⇒ werkelijkheid zijn, bestaan, leven♦voorbeelden:1 est-ce que tu viens? • kom je?n'est-ce pas? • nietwaar?ne serait-ce qu'un moment • al is het maar een ogenblikc'est moi qui l'ai fait • ík heb dat gedaanc'est trois heures qui sonnent • het slaat drie uurc'est bien (de) lui • dat is net iets voor hem〈 informeel〉 c'est ça! • ziezo, dat is dat!voilà ce que c'est que de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo gaat het als, dat komt ervan alsen serez-vous? • komt u ook?ça y est • het is in orde, het is voor elkaarêtre bien, mal • zich goed, slecht voelenje suis à vous • (ik ben) tot uw dienstil est toujours à se plaindre • hij klaagt eeuwig en altijdtout est à refaire • alles moet overil n'est pas à ce qu'il fait • hij is er niet bij met zijn hoofdêtre après qn. • het op iemand begrepen hebbenle prix est de 200 francs • de prijs bedraagt 200 frankpour ce qui est de • wat betreftc'est que • dat is omdatsi ce n'était, n'était • zondersi j'étais de vous • als ik u wasavoir été voir qn. • iemand opgezocht hebbenoù en êtes-vous? • hoe ver bent u, hoe staat het met u?il n'en a rien été • er is niets van terechtgekomenvoilà ce qu'il en est • zo staat het ermeeil n'en est rien • daar is niets van waarne plus savoir où l'on en est • zich geen raad meer weteny être • thuis zijn; begrijpenje n'y suis pour personne • ik ben voor niemand te sprekenj'y suis • ik snap hetje n'y suis pour rien • ik heb daar niets mee te makencela peut être • dat is mogelijktoujours est-il que • toch, niettemin, in elk gevalun coquin s'il en est • een echte schurkainsi soit-il • het zij zoce temps heureux n'est plus • die gelukkige tijd is voorbijsoit! • het zij zo!II 〈 hulpwerkwoord〉1 zijn2 hebben3 worden♦voorbeelden:1. m1) wezen, schepsel2. v1) zijn2) hebben3) worden -
10 chose
chose1 [sĵooz]1 ding♦voorbeelden:1 cette madame, ce monsieur Chose • die mevrouw, meneer DingesII 〈v.〉1 ding ⇒ zaak, iets♦voorbeelden:c'est chose faite • de zaak is beklonkenchose incroyable • en dat is ongelofelijkla même chose • hetzelfdeêtre porté sur la chose • niet vies zijn van seksla chose publique • de staat, het algemeen belangquelque chose • ietsça me dit quelque chose • dat zegt me iets, doet me aan iets denkenêtre pour quelque chose dans une affaire • betrokken zijn bij een zaakil y a quelque chose comme une semaine • ongeveer een week geledense croire quelque chose • zich een hele piet voelença me fait quelque chose • dat doet me watc'est quelque chose quand même! • dat is toch wel sterk!quelque chose d'intéressant • iets belangwekkendsdites-lui bien des choses de ma part • doe hem, haar de groetenlaisser aller les choses • de dingen op hun beloop latenparler de choses et d'autres • over koetjes en kalfjes pratenc'est bien peu de chose • dat stelt niet veel vooravant toute chose • voor allesde deux choses l'une • het is of het één of het anderplus ça change, plus c'est la même chose • er is niets nieuws onder de zon————————chose2 [sĵooz]♦voorbeelden:1. m1) ding2) zaak, iets2. adj -
11 venir
venir [vənier]〈 werkwoord〉1 komen♦voorbeelden:le jour venu • toen de dag was aangebrokenprendre les choses comme elles viennent • de dingen nemen zoals ze zijnvenir voir qn. • iemand opzoekenvoir venir (les événements) • (de gebeurtenissen) rustig afwachtenje te vois venir • ik begrijp wel waar je heen wiltça vient? • komt er nog wat van?en venir à • ertoe komen omoù veut-il en venir? • 〈 figuurlijk〉waar wil hij naar toe?en venir à croire que, en venir à la conclusion que • tot de slotsom komen datil faudra bien en venir là • zover zal het toch moeten komenvenons-en au fait • laten we ter zake komencomment les choses en sont-elles venues là? • hoe heeft het ooit zover kunnen komen?il en est venu à mendier • hij moest zelfs gaan bedelenj'en viens à me demander si • ik begin me af te vragen ofj'en viens à votre question • nu kom ik aan uw vraagà venir • komendil me vient à l'épaule • hij komt tot mijn schouders'il venait à mourir • mocht hij komen te stervenvenir à qn. • naar iemand toe gaanvenir au-devant de qn. • iemand tegemoet gaanles larmes me vinrent aux yeux • de tranen schoten me in de ogend' où vient que? • hoe komt het dat?le livre vient de paraître • het boek is zojuist verschenencela lui vient de son père • dat heeft hij van zijn vader geërfdmot qui vient du latin • woord dat uit het Latijn afkomstig isv1) komen2) groeien -
12 tant
tant [tã]〈bijwoord; ook m.〉1 zoveel ⇒ zozeer, zo(veel)2 zolang♦voorbeelden:tant il est vrai que • zo zie je maar dat, dat bewijst maar weer datça fait tant • dat kost dan zoveeltant s'en faut • verre van dat, integendeeltant soit peu • enigszins, een tikjetous tant que nous sommes • wij allen zo waar we hier staantant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaattant mieux • des te betertant pis pour lui • dat is dan jammer voor hemtant pis, tant mieux • ik word er niet heet of koud vansi tant est que 〈+ aanvoegende wijs〉 • voor zover, als tenminstetant de travail • zoveel werktant et plus • enorm veel, een hele hoopil fit tant et si bien que • hij heeft het zo aangelegd dattant qu' à faire, faites-le bien • als je het dan toch moet doen, doe het dan goedtant (…) que • zo(veel) … als, zozeer dat, zowel … als(pas) tant que ça • (niet) zoveel, zo erg -
13 penser
penser [pãsee]♦voorbeelden:1 les animaux pensent-ils? • beschikken dieren over een denkvermogen?façon de penser • zienswijzefaites-moi penser à lui écrire • help me eraan herinneren dat ik hem nog moet schrijvenlaisser, donner à penser • te denken gevenvous n'y pensez pas! • dat meent u niet!ah, j'y pense • tussen twee haakjesil ne dit rien, mais il n'en pense pas moins • hij zegt niets, maar denkt zoveel te meerpense aux voisins! • denk om de buren!sans penser à mal • zonder kwade bedoelingsans y penser • onbewust, automatisch, zonder opzetpenses-tu!, pensez-vous! • wel nee!pensez-donc! • stel je voor!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 denken ⇒ menen, vinden2 veronderstellen ⇒ vermoeden, geloven3 van plan zijn ⇒ zich voornemen, zich voorstellen5 hopen6 bedenken ⇒ doordenken, uitdenken♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui vous fait penser cela? • hoe komt u daarbij?marcher dans ce que je pense • trappen in je-weet-welqu'en pensez-vous? • wat vindt u ervan?un coup de pied où je pense • een schop onder zijn je-weet-welvous pensez bien que • u kunt zich wel voorstellen datne pas penser que 〈+ aanvoegende wijs〉 • niet denken, niet geloven datv1) denken (aan)2) menen, vinden6) hopen7) bedenken -
14 *haut
*haut ['oo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉1 hoog2 oud ⇒ ver terug, lang geleden♦voorbeelden:hautes eaux • hoog waterla haute Egypte • Opper-Egyptehauts fourneaux • hoogovensmarée haute • hoog tij, vloedhaut plateau • hoogvlaktele haut Rhin • de Boven-Rijnla haute société • de hogere kringenhomme de haute taille • lange manhabiter dans la haute ville • in de bovenstad wonenlever haut • optillensauter haut • hoog springenil vise trop haut • hij mikt te hooghaut dans le ciel • hoog in de hemelun mur haut de deux mètres • een twee meter hoge muurde haut • van bovenafvoir les choses de haut • de zaken van een afstand bekijken〈 figuurlijk〉 le prendre de haut • hooghartig reageren, een hoge toon aanslaande haut en bas • van boven naar benedenregarder qn. de haut en bas • iemand van top tot teen bekijkenen haut • boven, naar bovenil habite en haut • hij woont boventout en haut • helemaal bovenpar en haut • bovenlangsdu haut de • vanafcrier du haut d'un toit • van een dak af roepenl'étage du haut • de bovenste verdiepingle haut du corps • het bovenlijfle haut d'une robe • het bovenlijfje van een japonperché sur le haut d'un arbre • op de top van een boom gezetenle haut du pavé • de huizenkanthaut comme trois pommes • drie turven hooghaut les mains! • handen omhoog!remonter plus haut • teruggaan in de tijdhaut en couleur • kleurrijk, schilderachtigtenir qn. en haute estime • grote achting hebben voor iemandhaute fidélité • hific'est de la plus haute importance • het is van het grootste belanghaute intelligence • zeer grote intelligentieinstrument de haute précision • precisie-instrumenthaute trahison • hoogverraadà haute voix • hardop, met luide stemparlez plus haut • spreek eens wat luiderpenser tout haut • hardop denken
См. также в других словарях:
Tout est bien qui finit bien — Auteur Shakespeare Genre Comédie Pays d origine … Wikipédia en Français
Bien-etre animal — Bien être animal Le bien être animal est une notion associée au point de vue selon lequel toute souffrance animale inutile devrait être évitée. Ce point de vue concerne les animaux domestiques , qu ils soient exploités comme source de nourriture … Wikipédia en Français
Bien-être Animal — Le bien être animal est une notion associée au point de vue selon lequel toute souffrance animale inutile devrait être évitée. Ce point de vue concerne les animaux domestiques , qu ils soient exploités comme source de nourriture, comme force de… … Wikipédia en Français
Bien etre animal — Bien être animal Le bien être animal est une notion associée au point de vue selon lequel toute souffrance animale inutile devrait être évitée. Ce point de vue concerne les animaux domestiques , qu ils soient exploités comme source de nourriture … Wikipédia en Français
Bien être animal — Le bien être animal est une notion associée au point de vue selon lequel toute souffrance animale inutile devrait être évitée. Ce point de vue concerne les animaux domestiques , qu ils soient exploités comme source de nourriture, comme force de… … Wikipédia en Français
Bien (Philosophie) — Pour les articles homonymes, voir Bien. Le bien est la valeur normative de la morale, avec comme opposé le mal. La détermination de ce qui est bien ou mal peut se faire dans le contexte religieux. Cependant, elle peut aussi se faire dans le cadre … Wikipédia en Français
Est du Québec — Québec Cet article concerne la province canadienne. Pour l article sur la capitale, voir Québec (ville). Pour les autres significations, voir Québec (homonymie). Québec … Wikipédia en Français
BIEN — s. m. Il se dit, au sens physique et au sens moral, de Ce qui est utile, avantageux, agréable. Bien solide. Bien imaginaire. Bien durable. Quel bien nous en est il revenu ? Cela fit plus de mal que de bien, ne fait ni bien ni mal. C est un grand… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
FAIT — s. m. Action, chose faite, ce qu on fait, ce qu on a fait. Chacun répond de son fait. Il est garant de ses faits et promesses. Répondre, être garant du fait d autrui. Par le fait d un tel. Joindre le fait à la menace. Il nie le fait. Si l on… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Bien-être animal — Poulets en batterie Le bien être animal est une notion associée au point de vue selon lequel toute souffrance animale inutile devrait être évitée. La notion concerne l amélioration de la condition animale dégradée par l utilisation et l… … Wikipédia en Français
FAIT — n. m. Ce que quelqu’un fait, a fait ou fera. Il nie le fait. On lui impute des faits graves. C’est par des faits que je veux lui prouver mon attachement. Ses faits ne répondent pas à ses promesses. Se vanter ainsi ne peut être que le fait d’un… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)