-
1 uitvaren
-
2 uitvaren
1 [tieren] let fly at, blow up at -
3 uitvaren
(на)орать на; рявкатьна; рявкнуть на* * *гл.общ. (h, в) выходить из гавани, (h, в) набрасываться (tegen-на) -
4 uitvaren
v. sail, set sail, put to sea, inveigh, rail, flow from, huff, rant -
5 uitvaren
se déchaîner -
6 uitvaren tegen
v. lash out, storm at -
7 een sluis invaren/uitvaren
een sluis invaren/uitvarenlock in/outVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een sluis invaren/uitvaren
-
8 launch into
uitvaren; openen (van toespraak, verklaring)launch intozich storten/zich werpen op -
9 put off
uitvaren (scheepv.); uittrekken (kledingstuk); uitstellen; afzetten; afschrikken; afschepen; v, de wijs brengen; verdoven; v.d. hand doen; uitzendenput off♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 never put off till tomorrow what you can do today • laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaanput someone off from a plan • iemand een plan afraden4 I tried in vain to put off my tax-collector • ik trachtte tevergeefs de belastingontvanger van mij af te schudden7 put off your doubts! • laat uw twijfels varen! -
10 set sail
-
11 declaim
-
12 ausfahren
ausfahrenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉2 uitrijden, uit rijden gaan4 (automatisch) uitschuiven, uitklappen♦voorbeelden:¶ gegen jemanden ausfahren • tegen iemand uitvaren, tekeergaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 rondbrengen, bezorgen3 (automatisch) uitlaten, -schuiven, -klappen ⇒ uitbrengen4 uitslijten, stukrijden♦voorbeelden:einen Wagen voll ausfahren • een auto op topsnelheid rijden -
13 fulminate
v. donderen, fulmineren; heftig uitvaren (tegen)[ foelminneet, ful-] 〈zelfstandig naamwoord: fulmination〉 -
14 go on
doorgaango on1 voortgaan/duren 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ doorgaan (met), aanhouden3 verstrijken ⇒ verlopen, voorbijgaan7 schelden ⇒ uitvaren, tekeergaan♦voorbeelden:1 he went on to say that • hij zei vervolgens/voegde er nog aan toe dat5 what's going on? • wat is er aan de hand?what goes on? • wat scheelt je?, wat is er?be going on for eighty • tegen de tachtig lopengo on (with you)! • ach man!, ga toch fietsen!II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 zich baseren op ⇒ afgaan op, zich laten leiden door♦voorbeelden:————————go onbesteed worden/gespendeerd worden aan————————go on -
15 inveigh
v. krachtig protesteren, uitvaren, schelden, tieren[ invee]1 krachtig protesteren ⇒ uitvaren, tieren -
16 put out
put out♦voorbeelden:put out to sea • zee kiezenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanwenden ⇒ inzetten, gebruiken3 uitdoen ⇒ (uit)doven, blussen4 verdoven ⇒ bewusteloos maken/slaan5 van zijn stuk brengen ⇒ verontrusten, irriteren♦voorbeelden:put one's tongue out • zijn tong uitsteken3 put out the fire/light • het vuur/licht doven8 the calculations may have been put out by one percent • er kan een afwijking van een percent in de berekeningen geslopen zijnput out an official statement • een communiqué uitgeven -
17 rant
n. hoogdravende taal; het uitvaren (tegen)--------v. hoogdravende taal uitslaan, bombastisch oreren; fulmineren; uitvarenrant1[ rænt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rant2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 fulminer
fulminer [fuulmienee]1 fulmineren ⇒ heftig uitvaren, foeterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) fulmineren, heftig uitvaren2) exploderen, knallen3) afkondigen [banvloek]4) uiten, slingeren [verwijt] -
19 tonner
-
20 anherrschen
Страницы